Mijn broer kees ging Werkspoor verlaten. Hij had het wel even gehad met zijn werk en de dreigende inkrimpingen die Werkspoor te wachten stond en waardoor promotie mogelijkheden vrijwel nihil waren. Doordat hij aardig van de mondriem gesneden was, was hij gekozen in een werkplaats commissie. Een commissie die de werknemers van een afdeling vertegenwoordigde en advies uitbracht en geraadpleegd werd door de ondernemingsraad. Hij kon goed leren en doordat hij met goed gevolg wat avondcursussen had gevolgd ging hij elders solliciteren.
Bij de DETAM in Utrecht kon hij beginnen waar hij na een paar jaar werd overgeplaatst naar het kantoor in Amsterdam. Daar werd hij rayon inspecteur. Hij vertelde een keer dat hij de werknemers van een middelgroot bedrijf moest gaan vertellen dat ze moesten sluiten en wat voor uitkeringen ze konden krijgen. Daar keek hij niet naar uit.
Toch bleef Werkspoor hem op een wel heel trieste wijze achtervolgen.
Hij was 45 jaar toen er bij hem borstvlieskanker (mesothelioom) werd geconstateerd. Een ziekte die wordt opgelopen door het in aanraking komen met asbest. Hij had op zijn hoogst nog maar enkele jaren te leven werd hem verteld. Maar door zijn sportieve en gezonde levenswijze heeft hij het nog zes jaar volgehouden en stierf hij op 51 jarige leeftijd.
Natuurlijk lag de schuld bij het werk wat hij bij Werkspoor deed en waardoor hij regelmatig met asbest te maken kreeg maar hij dacht zelf dat een speciale klus die hij voor Werkspoor moest doen de oorzaak wel eens kon zijn.
Hij werd met een paar collega,s uitgezonden naar Spanje om daar een aantal rijtuigen te renoveren. Dat hield in het slopen van het inwendige van de coupe,s en het weer opnieuw inrichten. En deze rijtuigen waren helemaal bekleed met asbest platen. Bij deze werkzaam heden kwam dan ook veel (asbest)stof vrij.
Hij is één van de waarschijnlijk lange en tragische lijst van asbest slachtoffers van Werkspoor.
De lonen en de werkgelegenheid. De één had natuurlijk wel wat met het ander te maken.
Zo had je de collectieve CAO verhogingen maar je kon ook nog in aanmerking komen voor een individuele of een periodieke verhoging. In mijn eerste jaren, ik dacht tot mijn 23e jaar viel ik nog onder de noemer jeugdlonen. Dan zat je in een bepaalde leeftijdgrafiek en kreeg je ieder half of heel jaar er automatisch geld bij. Tevens kreeg je nog ieder jaar dividend uitgekeerd, kortom je verdiende nog niet zo slecht.
Toch was er altijd wat te doen om het salaris. Aanvankelijk werd je verdienste iedere week,door middel van een enveloppe met inhoud, uitgereikt, toen werd het één keer in de twee weken om vervolgens over te gaan in één keer in de vier weken waarbij tevens werd besloten dat het salaris werd overgemaakt via een bank of girorekening. Hier was aanvankelijk nog al oppositie tegen. Niet in het laatst door degene die van te voren al wat (overwerk) geld uit de envelop en in zijn zak liet verdwijnen alvorens deze aan zijn vrouw te overhandigen. Het was dan ook niet vreemd dat op vrijdagmiddag, op uitbetalingdag, bij het uitgaan van het bedrijf het aanzienlijk drukker was bij de poort. Er waren nog al wat vrouwen die man en salaris naar huis wilden begeleiden.
Toen de bank en giro zijn intreden deed was het aanzienlijk rustiger bij de poort.
De individuele loonsverhoging gaf nog al eens scheve gezichten en bracht ook wel eens haat en nijd tussen de mensen.
De chef had jaarlijks de beschikking over een bepaald bedrag dat hij mocht verdelen onder zijn mensen. De baas van de afdeling moest een voordracht doen wie en voor welk bedrag iemand voor deze verhoging in aanmerking kwam.
Degene die zo gelukkig was om er iets bij te krijgen werd op zijn hart gedrukt om het niet aan zijn collega,s te vertellen, dit om discussies en woordenwisselingen uit de weg te gaan.
Want er liepen natuurlijk nog al wat ego,s rond die zich beter vonden en verantwoordelijke werk hadden dan een ander en daarom vonden dat ze hoger in loon moesten staan en absoluut niet konden hebben dat bepaalde mensen hetzelfde of iets meer verdienden.
Natuurlijk was het niet geheim te houden. De fluistercampagne ging rond en binnen de week waren er al wat gestoorde verhoudingen.
En ging het soms om veel geld? Nee, het ging soms om enkele centen per uur er bij.
Ik heb meegemaakt dat iemand er één cent per uur bij kreeg, hierom grote ruzie kreeg met de baas en vervolgens veel moeite heeft gedaan om deze mini verhoging weer ongedaan te maken.
Staken. Ik heb heel wat demonstraties, werkonderbrekingen en stakingen meegemaakt tijdens mijn werkzame jaren bij Werkspoor en Bronswerk.
Het personeel legde zich niet zo maar neer bij beslissingen van directie en bestuur van VMF Stork Werkspoor betreffende inkrimpingen, ontslagen en loonmatigingen bij de vestiging in Utrecht. Ook menig (landelijk)vakbondsvoorstel betreffende het CAO vond in Utrecht zijn Waterloo.
Er was dan ook bij het bedrijf sprake van een stevige linkse oppositie waarvan enkele personeelsleden, die lid waren van de CPN, vertegenwoordigd waren in de Ondernemingsraad. Ook de komst van, links georiënteerde, Amsterdammers die met de apparatenbouw meekwamen uit Amsterdam versterkte het linkse blok.
CPN ers konden niet lid worden bij de bestaande vakbonden maar om toch kans te maken om in de ondernemingsraad te komen kwamen ze bij de verkiezingen voor de OR raad uit met een vrije lijst. Voor deze lijst waren ook mensen beschikbaar die geen bemoeienissen had met de CPN maar principieel geen lid waren van de gevestigde bonden.
Er gebeurde dus altijd wel wat in het bedrijf. Een, al of niet moedwillig uitgelekt, gerucht die de werknemers aanging gaf al aanleiding tot nerveuze discussies en kon zo maar tot een werkonderbreking leiden.
Nu waren wij van de algemene dienst in eerste instantie niet erg betrokken bij dergelijke uitingen van onvrede. We werkten nogal verspreid over het bedrijf, moesten er voor zorgen dat de storingen werden opgeheven en de reparaties werden uitgevoerd.
We werden dan ook vaak als laatste geïnformeerd over de stand van zaken. Nu deed ook lang niet al het personeel mee met de verschillende acties.
Voor er een wilde staking of werkonderbreking uitbrak, al dan niet uitgeroepen door de ondernemingsraad, dan werd er eerst besloten tot een bijeenkomst voor al het personeel al of niet lid van de bond. Deze vond plaats in de grote kantine van de apparatenbouw. Daar werd door degene die opgeroepen hadden tot deze vergadering, meestal de OR, de kwestie behandeld, de standpunten uitgelegd, de vragen beantwoord en wat het vervolgtraject moest worden. Als het voorstel een werkonderbreking of staking was, welke meestal niet door de vakbond gesteund werd en dus zelf betaald moest worden, dan werd er, bij voldoende aanwezigheid van het personeel, over gestemd.
Was de uitslag; stoppen met werken, en dat kwam nog al eens voor, dan ontstonden er groepen arbeiders die de werkplaatsen afliepen om de werkwillige, onder het voortdurend uitroepen van staken, te overreden om het werk neer te leggen.
De meerderheid van het kantoorpersoneel deed aan deze, niet door de bonden uigeroepen, acties niet mee, zij werkten gewoon door waardoor de aanwezigheid van (op)roepende arbeiders die in hun vuile overalls door de kantoren schuifelde voor pijnlijke momenten zorgden.
Er werd nog nooit zo hard gewerkt in de tekenkamers en andere vertrekken tijdens deze rondgang van stakers. De tekenaars gaven geen krimp en hielden hun blik gericht op hun tekenbord terwijl andere driftig op hun type machine aan het stampen waren of in gesprek waren met een medewerker waarbij geen aandacht geschonken werd aan de actievoerders.
Ik was, net als de meeste collega,s uit de algemene dienst, geen hardloper wat betreft de acties. Natuurlijk sloten we ons er wel bij aan als de meerderheid van het bedrijf het werk neerlegde.
Al diverse malen had ik meegemaakt dat er door de directie, onder druk, wat toezeggingen werd gedaan om later te merken dat de actie toch weinig of niets had opgeleverd maar wel door de kopstukken van zo,n actie als succesvol werd aangemerkt.
Toch werd het op een gegeven moment duidelijk dat er iets broeide in het bedrijf. Na een grote staking in 1960 en een kleinere in 1963 werd in 1966 ook het werk stilgelegd. Het bestuur van de VMF maakte bekend dat er bij Werkspoor Utrecht bijna 200 ontslagen zouden vallen. Hoe lang deze staking heeft geduurd weet ik niet, wel dat er al mensen ,ook bij ons in de algemene dienst, al de inkrimpingen en geruchten zat waren en vast op zoek gingen naar ander werk.
In 1969 werd bekend gemaakt dat de VMF weer 300 mensen zou ontslaan en daarnaast garanties wilde van de regering dat Werkspoor de komende jaren zou worden voorzien van orders voor het maken van treinstellen voor de NS.
Er werd bij Werkspoor Utrecht twee dagen gestaakt en in de kantine werden door verschillende bondsafgevaardigden w.o. Herman Bode vlammende betogen gehouden.
Er werd een akkoord gesloten tussen de vakbonden en de raad van bestuur. Doordat de treinenafdeling, de Rolma, geen overheidsgarantie kreeg was er voor deze afd. geen toekomst meer.
Ook verdween de afd., staalconstructie met de bruggenbouw en de afd. aluminium ramen
Overgebleven althans in de plannen waren de gieterij, de structural (polyester afd.), de Wescon (montageafd.) en de Apparatenfabriek (APFA).
Het was een roerige tijd. Er werd veel gepraat over de toekomst ook in onze afdeling.
Dat de afdeling algemene dienst opgeheven zou worden was zo klaar als een klontje.
Er zouden maar enkele collega,s in aanmerking komen om de resterende afdelingen te laten fungeren waarbij de Gieterij al afviel omdat ze een eigen onderhoudsafdeling hadden.
In mei 1970 werd er door de vakbonden en personeel een laatste poging gedaan om de dreigende sluiting van de ROLMA en de verdwijning van de treinen en metro bouw uit Nederland te voorkomen.
Er werd weer gestaakt en gedemonstreerd. Werkspoor was bijna iedere dag in het nieuws.
Een gedeelte van het Werkspoor personeel ging met bussen naar Den Haag waar op het Malieveld werd gedemonstreerd tijdens een vergadering van de tweede kamer waar over de werkgelegenheid bij Werkspoor gesproken werd.
Ik ben niet meegegaan. Hoewel wij ook mee staakte waren we wel beschikbaar voor noodgevallen op het bedrijf.
De APFA kantine was het middelpunt van de strijd om het behoud geworden.
TV camera,s waren opgesteld en journalisten liepen rond en interviewden diverse OR leden.
Op afgesproken tijden werd door de vertegenwoordigers van de vakbond of de ondernemingsraad het laatste nieuws meegedeeld waarbij de kantine weer volliep met belangstellenden.
Koos Postema van de actualiteiten rubriek Achter het nieuws was er ook en interviewde diverse betrokkene.
Ook het Brandpunt van de KRO en het Journaal liepen in en uit.
Helaas, het begon langzaam bij de meeste mensen door te dringen dat het allemaal niet hielp.
De tweede kamer wilde geen steun afgeven voor de werkgelegenheidgarantie zodat voor het VMF bestuur de weg vrij was om de ROLMA per 1 Juli te sluiten waardoor 1600 mensen werden ontslagen en hierdoor de treinenbouw definitief uit Nederland zou verdwijnen.
Wel werden er een klein aantal personeelsleden in dienst gehouden om de lopende orders en laatste treinstellen af te maken waarvan de laatste pas in 1972 het terrein verliet.
Het was vreemd om deelgenoot te zijn van een leeglopend bedrijf.
Allereerst in onze eigen afd. waarvan al zeker was dat enkele oudere met pensioen zouden gaan en door de overige al druk gesolliciteerd werd waarbij tevens duidelijk werd dat de bedrijven niet zaten ter wachten op uitbreiding van hun personeelsbestand.
Als onder normale omstandigheden iemand afscheid nam van het bedrijf dan was er sprake van een (klein) feestje met gebakjes, wat toespraakjes en een cadeautje.
Nu was de sfeer heel anders. Sommige namen hun vrije dagen op en zag je niet meer terug terwijl er ook enkele waren die met een kopje koffie en een gevulde koek verdween en dat in enkele gevallen na meer dan 25 dienstjaren bij Werkspoor.
Ik solliciteerde nog niet. Wij konden nog voor onbepaalde tijd doorwerken en nog allerlei klusjes doen in het langzaam uitstervend bedrijf.
De stemming lag natuurlijk op een dieptepunt. Er gingen mensen naar huis, met vervroegd pensioen, naar een andere baas of in de W.W.. Ook gingen er geruchten rond dat er door boze personeelsleden bouwmallen van treinstellen werden vernietigd zodat deze niet overgedragen konden worden aan de concurrent, in dit geval Talblot uit Duitsland.
Er was eigenlijk maar één afdeling op het terrein overgebleven, buiten de vrij zelfstandig opererende gieterij, die nog wat extra mensen, apparatuur en machines kon gebruiken om zelfstandig, althans onder de hoede van de VMF, verder te gaan en dat was de apparaten fabriek, de APFA.
De structural, een andere afdeling die overgebleven was, bleek ook al snel ten dode opgeschreven en zou dan ook binnen afzienbare tijd opgeheven worden net als de Gieterij die ,tot opluchting van de aangrenzende bewoners van de Cartesiusweg, in 1977 werd gesloten.
Ook de leerscholen gingen verdwijnen inclusief de Dudok van Heel, behalve de leerschool van de APFA die in Utrecht opgericht was gelijktijdig met de komst van de Apparatenbouw en gevestigd was in een loods Bouw 10.
Deze leerschool, voor bankwerkers en lassers, moest wel verhuizen en vond een zwervend bestaan in de productie hallen van de Apparatenbouw alvorens te belanden in het voorste gedeelte van de nog vrij nieuwe hal YB. Deze hal zou later, na het slopen van de machinale hal YA en het plaatsen van een nieuwe buitenwand, als zelfstandige werkplaats overeind blijven staan en is nu nog in gebruik.
De leerschool zou nog een aantal jaren als opleidingscentrum voor de metaal fungeren waarbij gebruik gemaakt werd van de diensten van de APFA en later Bronswerk. Ook de leraren waren praktijk mensen van de APFA waarvan er één, Willem de Hartog, nog samen met mij op de Dudok had gezeten en het hoofd , Chris Jacobs, ook een oud Dudok leerling, nog deel had uitgemaakt van de OR van Bronswerk.
Op een dag, er waren al diverse collega,s vertrokken, werd ik door mijn baas, van Pommeren, gevraagd of ik er wat voor voelde om met nog wat andere verder te gaan bij de APFA. Daar moest een eigen onderhoudsdienst opgezet worden.
Nou had de apparatenafdeling me nooit zo getrokken. Ik vond het werken daar wat ruig en grof, de producten groot en zwaar. En het leek er altijd wat ongedisciplineerd aan toe te gaan. Maar eigenlijk kon ik het niet afslaan, ik werd niet ontslagen en bleef gewoon in
dienst van de VMF Stork-Werkspoor. Ik was inmiddels 29 jaar en, met mijn schooljaren meegerekend, 14 jaar op het terrein, en bij Werkspoor, werkzaam.
We gingen met z,n vijven over om daar de onderhoudsdienst op te zetten, drie bankwerkers; Gijs Mackaay, Piet Meyer en ik, en twee elektriciens; Arie Hoogendoorn en Henk van Elburg.
En we kregen het druk. Allereerst moesten we een eigen onderkomen creëren bij de APFA. Dat werd gevonden in een hoek van de machinale en aftekenhal die zo,n 100 meter afstond van het hoofdgebouw.
Daar werd met hekken een strook van 15 bij 4 meter afgezet, hier brachten we onze werkbanken, gereedschap, wat kleine machines en reserve onderdelen heen. De grote onderdelen deponeerde we op het dak van het aansluitende transformator huisje.
Behalve deze werkzaamheden moesten er ook diverse (grote) machines, die door de productieleiding van APFA waren overgenomen, verhuizen van de Rolma naar de machinale afdeling van de APFA, waarbij wij ze los moesten koppelen en vervolgens op de nieuwe plek plaatsen en aan sluiten op lucht en/of elektriciteit.
In een later stadium moesten we ook alle leidingen, lucht, gas en zuurstof die naar de te slopen gebouwen van Werkspoor gingen afsluiten.
De werkverdeling bij ons was als volgt. De elektriciens Arie en Henk draaide om de week nachtdienst. Gijs bleef de kranen, takels en de enige overgebleven locomotief onderhouden. Tevens verzorgde hij de compressors die overgebleven waren in de uitgedunde centrale en bediende hij de ponton waarbij ook Piet en ik ingewerkt werden om dit ook zelfstandig te kunnen doen.
Na de inwerkperiode gingen we ook steeds meer elkaars werk overnemen.
Hoewel we geheel zelfstandig werkte en onderling uitmaakte wie wat deed, was er wel een baas over ons aangesteld.
Jan de Jong was chef van het magazijn en kreeg ons er zomaar bij gevoegd.
Hij was een aardige man die zijn bureau had in het grote kantoor en heel af en toe op zijn fiets stapte om bij ons te informeren hoe de stand van zaken was. Hij had geen verstand van techniek en gereedschap, wat hij ook volmondig toegaf en bevestigde door sommige opmerkingen die hij maakte. Hij lette wel op de kleintjes. Zo kwam hij op een keer met een setje imbus sleutels die had hij gekocht bij de HEMA, het was een aanbieding die wij moesten uitproberen. Het werd een fiasco, de sleutels waren niet gehard en volkomen onbruikbaar.
In de kantine, bij de charmante kantinejuffrouw, was hij (te) veel te vinden wat aanleiding gaf tot wat geroddel en opmerkingen van enkele op dit gebied wat minder geslaagde personeelsleden.
Het bleef na de sluiting van Werkspoor ook onrustig bij de APFA. Er volgde weer wat ontslagen bij leiding gevende functionarissen en al snel hevelde VMF-StorkWerkspoor de APFA over naar de Bronswerk groep met als grootste vestiging Bronswerk Amersfoort.
De APFA bleef wel een zelfstandig opererend bedrijf onder de VMF paraplu, met een eigen ondernemingsraad en directie.
Maar bij het personeel bleef het onrustig. Het bedrijf maakte geen winst en al gauw kwamen er ook veranderingen. De APFA werd per 1 Januari 1971 , amper ander en half jaar na de sluiting van Werkspoor, samen met bronswerk Amersfoort ingedeeld in één werkmaatschappij: Bronswerk Ketel en Apparatenbouw (KAB). Maar dat was nog niet alles. Wegens tegenvallende orderbestand moesten er bij ons in Utrecht 100 arbeidsplaatsen vervallen.
Ook liet het bestuur van de VMF weten dat zelfs sluiting overwogen werd.
Daar gaan we weer dachten de meeste ex Werkspoorders, nu zijn we toch echt aan de beurt. Ik wachtte maar af. De onderhoudsdienst had al een minimale bezetting en als de zaak niet op de fles zou gaan dan zag ik voor mijzelf geen ontslag. Maar je weet het nooit natuurlijk.
Er kwamen weer vele bijeenkomsten in de kantine. De ondernemingsraad, gesteund door de bonden, eisten uitstel van ontslag en een goede ontslagregeling.
Uiteindelijk konden werknemers boven de zestig, met behoud van loon, op vrijwillige basis vertrekken. Slechts enkele jeugdige werden ontslagen. Tevens werd bekend gemaakt dat de Apparatenfabriek niet zal worden gesloten.
Het zou echter niet meer goed komen tussen het personeel, directie en raad van bestuur.
Het wantrouwen was groot. De ondernemingsraad werd in vele zaken pas achteraf gekend wat prompt weer aanleiding gaf tot hevige discussies en overleg met het personeel, uiteraard onder werktijd.
Het ging zelfs wel eens zo ver dat je in de wandelgangen hoorde dat het bedrijf plat ging terwijl je op dat moment niet eens wist waar het overging.
Mijn collega Piet Meyer hield het voor gezien. Hij had het wel gehad in de metaal, zijn broer Gerard was van Werkspoor naar Elektrorail gegaan en hij twijfelde erover of hij hem zou volgen.
Uiteindelijk solliciteerde hij als speeltuinbeheerder ergens in Utrecht en werd, tot zijn eigen verbazing, aangenomen.
En zo kwam er ook een einde aan onze samenwerking die vanaf de Dudok van Heelschool 16 jaar had geduurd en waarbij we samen, tot op dat moment, precies dezelfde weg waren gegaan met al zijn up,s en down.s.
Terwijl de onrust bleef en de mensen genoeg hadden aan de problemen in het bedrijf was de leegloop van de ROLMA bij Werkspoor bijna voltooid.
Zo,n 1600 mensen waren binnen een kort tijdsbestek verdwenen en het laatste treinstel had het opbrekend spoor verlaten.
Het was vreemd om iedere dag via één van de twee nu onbemande ingangen van Werkspoor langs de lege en stille gebouwen, met zijn werkeloze hijsblokken en hier en daar een vergeten hijsstrop, te lopen op weg naar of van je werk.
Bronswerk was nu een fabriek in een fabriek op een groot en leeg fabrieksterrein waarop sommige plekken nog wat activiteiten waren.
De Gieterij, al afgeslankt, was nog in bedrijf evenals de structural. Ook bij de verbandkamer kon je nog terecht, deze zou een aantal jaren later, na nieuwbouw, zelfstandig als een ARBO vestiging verder gaan.
Op dit grotendeels verlaten Werkspoorterrein was nog een man aanwezig aan wie gevraagd was om de praktische zaken bij het bedrijf af te ronden en daarna symbolische de deur achter zich af te sluiten.
Zijn naam was Joop van Oudenallen een bekende van mij omdat ik hem een tijdje als voorman had meegemaakt bij de Algemene Dienst voordat hij een baantje kreeg op kantoor waar hij gereedschappen en machines t.b.v. de productie ontwierp of verbeterde.
Door zijn kennis van gereedschappen en machines en door het feit dat de Algemene Dienst beschikte over alle kennis en tekeningen van gebouwen en leidingen van het hele terrein werd Joop gevraagd om de (gedeeltelijke) ontmanteling van het bedrijf op zich te nemen.
Ongetwijfeld verdween er in die tussentijd al veel gereedschap en materialen van het terrein ondanks dat de leegkomende gebouwen vaak werden afgesloten.
Joop was eigenlijk de laatste, wel is waar onbenoemde, directeur. Hij koos in het hoofdkantoor zijn eigen kantoor uit met bijpassende meubelen. Van hieruit hield hij toezicht en regelde de verkoop van machines en materialen.
Ook verzamelde hij alle handmachines en gereedschappen, die op het bedrijf te vinden waren, in een loods waar ze aan opkopers te koop werden aangeboden.
Joop deed vaak, via Jan de Jong, een beroep op ons om te assisteren bij o.m. het loskoppelen van machines zowel mechanisch als elektrisch, het afsluiten van de stroomvoorziening van leeg komende gebouwen en als hij extra hulp nodig had.
Op een dag, het was al een tijdje rustig op het Werkspoorterrein, kwamen de eerste slopers. Het hoogste gebouw, hal 5, ging als eerste. Er werden wat explosieve tot ontploffing gebracht, (iets nieuws?) met de bedoeling dat het gebouw om zou vallen. Dat gelukte maar ten dele omdat Hal 5 één geheel vormde met de andere lagere gebouwen en bleef er een gedeelte fier overeind staan. De warboel van verwrongen staalconstructies werd met een kraan omvergetrokken.
Ook YA kwam aan de beurt. Hier moest voorzichtig aan gedaan worden om het gebouw te scheiden van het nog vrij nieuwe YB. Na de sloop van YA werd de nu open zijde van YB dichtgemaakt en kon de hal weer in gebruik genomen worden nu als Hal 6.
Er bleef een troosteloos landschap over met veel zand, opgroeiend onkruid met al hier en daar een struik, een enkel gebouw wat overal boven uitstak, rails die ogenschijnlijk nergens meer naar toe liepen behalve dan de rails die nog door Bronswerk werden gebruikt.
Het was voor de weinige oud Werkspoorders die nog af en toe op bezoek kwamen een zware rit over een terrein waar in betere tijden een flink stuk van hun leven zich afspeelden.
Na een onrustige tijd waarin er gelukkig genoeg werk was maar de verhoudingen tussen OR en directie nog steeds niet optimaal was brak bij Bronswerk KAB een grote staking uit.
Het was 1974 en er was een conflict tussen de werknemers van Bronswerk KAB en de VMF directie over gelijke beloningen.
Wat was het geval. De gemiddelde lonen van VMF bedrijven en vooral van Amsterdam lagen zo,n 55 tot 100 gulden hoger als van Utrecht.
En dat pikten de Utrechtse en geïmporteerde Amsterdamse arbeiders niet.
Na hun voorwaarde aan de directie braken in maart 1973 al kortstondige stakingen uit om kracht bij te zetten aan de eisen.
Na lang onderhandelen, vergaderingen en toezeggingen werd door de OR en vakbonden een ultimatum gesteld. Op maandag 23 april 1974 moest er een overeenkomst bereikt worden.
Een dag later op 24 april riep de OR het personeel bijeen en werd er door de secretaris van de OR Piet Jaspers meegedeeld dat het overleg was mislukt. De verontwaardiging was zo groot dat werd besloten om voor onbepaalde tijd het werk neer te leggen. De bonden deelde al direct mee dat ze de staking niet konden ondersteunden.
Er werd een stakingscommissie gevormd die van de driehonderd werknemers er direct al 150 als staker in kon schrijven waarvan 90 procent van de arbeiders uit de dagdienst en 60 procent van de beambten.
Deze wilde staking zou twee weken duren en kreeg tot het einde geen steun van de vakbonden.
Het gerucht ging dat het NVV vond dat de staking te veel onder invloed stond van de communistische partij waarbij met name gemeente raadslid voor de CPN in Utrecht en bankwerker bij Bronswerk, Gerrit Hoogenberg een vooraanstaande rol speelde. Sinds kort mochten CPN ers lid van de vakbond worden waarvan Gerrit Hoogenberg dankbaar gebruik had gemaakt en de vrije lijst verwisselde voor het lidmaatschap van het NVV waarvoor hij ook in de OR van Bronswerk vertegenwoordigd was.
Door zijn manier van optreden en vooral zijn wollige taalgebruik genoot hij het vertrouwen van de stakers.
Als ondersteuning kwam op 1 Mei Frits Lambrechts enige protestsongs vertolken samen met een studentengroep uit Utrecht. Een paar dagen later trad er ook nog een toneelgroep uit Eindhoven op. Helaas voor hun was er niet veel belangstelling voor dit soort activiteiten.
Er kwamen, mede door de uitgebreide publiciteit in kranten en op TV, uit het hele land giften binnen van bedrijven, verenigingen en particulieren terwijl in de wijk Zuilen vrouwen van enkele actievoerders gingen collecteren, dat was nodig omdat de stakers geen loon en uitkering kregen.
Het bedrag wat binnenkwam bleek op het einde van de staking ruim 50.000 gulden te bedragen waarbij vooral de bijdrage van de landelijke CPN afdelingen opviel en in het bijzonder het bedrag van ruim 6300 gulden van afdeling Amsterdam.
Je moest je iedere dag weer inschrijven als staker, zelf was ik er de eerste dagen niet. Op 25 april was ik zes jaar getrouwd en dan pleeg ik altijd vrij te nemen terwijl 8 mei de verjaardag van mijn vrouw en tevens de laatste stakingsdag, ook voor mij een vrije dag was. Veel gestaakt heb ik dus niet.
De staking werd na ruim 14 dagen opgeheven door wat toezeggingen van de leiding van de VMF en wat ook belangrijk was dat de helft van de gestaakte uren door de VMF werden uitbetaald, de andere helft werd ruimschoots vergoed door het geschonken stakingsgeld.
Het bedrijf kon dus weer verder draaien al was het voor de meeste weer wennen na al die media aandacht en hadden sommige verstoorden verhoudingen binnen het bedrijf enige tijd nodig om weer tot elkaar te komen.
Soms kregen we, in de onderhoudsdienst, stagieres aangeboden die afkomstig waren van de inmiddels zelfstandige leerschool waar Bronswerk samen met andere bedrijven en instellingen ook nog financieel aan bijdroeg, ruimte beschikbaar stelde en daarom een vinger in de pap had.
De meeste van deze aangeboden scholieren vielen tegen, ze hadden niet zo veel binding met reparatie en onderhoud en zagen het meer zitten in het lassen en bankwerken.
Één leerling is me nog bij gebleven. Adrie Huussen, een rustige en serieuze knaap die het werk leuk vond en met, wat later bleek, een fascinerende sportieve hobby. Hij was namelijk bokser, en toen ik zijn loopbaan ging volgen bleek het een talentvolle en zeer verdienstelijke bokser.
In de periode dat hij bij ons stage liep klom hij op tot amateurkampioen van Nederland in zijn gewichtsklasse. De combinatie van trainen, wedstrijden en werken had wel eens wat minpuntjes. Hij had s,morgens, nogal eens opstart problemen terwijl hij de dagen voor een wedstrijd fanatiek ging letten op zijn gewicht. Na zo,n wedstrijd, afhankelijk van het resultaat, moest je hem ook wat ruimte geven.
Toen hij internationaal begon te boksen kwam hij aan het plafond van zijn kunnen en begonnen de wedstrijden zijn tol te eisen wat zich uiten in blessures.
Het einde kwam in zicht toen hij na een wedstrijd tegen een Rus, die hij overigens de volle ronden uitboksten maar op punten verloor, in het ziekenhuis belanden.
Ik ging hem, vergezeld van Ria mijn vrouw en een fruitmandje, daar opzoeken.
Hij zag er niet uit. Zijn ogen waren opgezwollen en zaten bijna dicht, zijn neus was gebroken en hij had een lichte hersenschudding. Daar vertelden hij dat hij behalve veel pijn had ook zou stoppen met boksen.
Kort erop ging hij ook ander werk zoeken. Later vond hij zijn juiste plek en werd beheerder van sporthal Bisonspoor in Maarsenbroek.
In oktober 1975 vond er, s,avonds, een zeer ernstig ongeluk plaats in de opbouwhallen wat één medewerker, een voorman, zijn leven kosten .
In de 30 ton hal lagen knooppunten voor de poten van een booreiland. Aan deze ronde verbindingsstukken met een diameter van ong. twee meter en een dikte van zo,n vijf centimeter moest gelast worden. Hierbij moest het knooppunt verwarmd worden, dat gebeurde met gas straalkachels die aan de buitenkant geplaatst werden.
Echter ook binnen werd er bij de lasnaad een gasbrander geplaatst terwijl tevens om de warmte binnen te houden de openingen van het knooppunt werden afgedekt.
In de schaftijd van de nachtploeg is in een knooppunt de vlam van de brander uitgegaan en is deze volgelopen met gas.
Toen na de schaftijd de voorman deze ruimte inging, waarschijnlijk met een brandende sigaret, volgde er een enorme ontploffing met een fatale en destrateuse afloop.
Doordat de meeste medewerkers van de nachtdienst nog in de kantine aanwezig waren viel er één slachtoffer en een enkele lichtgewonde.
De ravage was groot. Al het glas uit de lichtkappen van de daken van de 30 en 80 ton hal werd er uitgeblazen. Het moet glas geregend hebben. De vloeren en spanten vormden één versplinterde glas laag. Ook één van de stalen roldeuren van 15 bij 7 meter, op zo,n 50 meter afstand van de plaats van onheil, was ontzet.
Doordat ook de stroom was uitgevallen kon pas de volgende ochtend de schade worden opgenomen. En die was enorm.
Allereerst moest er op dak de restanten van het glas uit de dakkapellen verwijderd worden voor er beneden op de vloer opgeruimd kon worden.
Door onze afdeling moesten alle stroom kabels en gas en zuurstofslangen worden verzameld en nagekeken worden.
Door de elektriciens werden in de hallen vak voor vak de vaste leidingen op beschadigingen gecontroleerd alvorens er weer voor een gedeelte stroom werd opgezet.
Ieder die beschikbaar was moest glas gaan ruimen. Onze afdeling had het druk, behalve dat de ontzette deur gerepareerd moest worden moesten we ook de kranen, hoog in de hal, glasvrij maken en controleren.
Zelf heb ik ook nog een poosje in een hoogwerker, op zo,n 20 meter hoogte, geholpen om de spanten glas vrij te maken.
Na ong. een week kon het arbeidsproces weer verder gaan, de hallen waren weer glasdicht en een donkere periode kon afgesloten worden al zal bij vele die er bij betrokken waren deze tragische gebeurtenis altijd bijblijven.
Inmiddels zaten we al weer zo,n jaar of vijf in onze werkplaats, de met hekken afgeschermde hoek in de machinale hal. We konden het goed vinden met elkaar. Met z,n vieren overgebleven nadat Piet vertrokken was en met af en toe een inleenkracht of leerling.
Op een dag gebeurde er iets vervelends. Ik ging iedere dag van huis met mijn trouwring keurig om mijn linkerringvinger. Een mooie en brede ring, ong. zes mm breed met erin gegraveerd de naam van mijn vrouw Ria en de verlovingsdatum gevolgd door de trouwdatum 25-4-1968.
Bij aanvang werktijd kleden ik me om in mijn werkkleding en overall en borg mijn jas en overige kleding in een kledingkastje dat in onze werkplaats stond. Zoals iedere dag deed ik ook mijn ring af om hem vervolgens in mijn jaszak te stoppen.
s.Avonds volgde de omgekeerde weg alleen had ik dan wat meer haast omdat ik de bus wilde halen en de tijd daarvoor beperkt was.
Die dag raakte ik mijn ring kwijt. Ik liep al buiten, met mijn jas nog half aan om vervolgens tot mijn schrik te bemerken dat mijn ring niet in mijn jaszak zat. Alles nagezocht, de zakken, de voering van de jas, niets te vinden. Alle stappen teruggelopen tot aan de werkplaats, op mijn knieën alles afgezocht, helaas. Ik moest onder ogen zien dat hij of was gestolen, wat ik min of meer uitsloot, of hij was uit mijn zak gevallen tijdens het nogal haastige en een in de loop aantrekkende jas en ergens onder of tussen gerold. Ik heb hem nooit meer gevonden.
Mijn vrouw had jaren later een prachtig cadeau voor mij en nog wel op onze trouwdag. Ze had een nieuwe ring voor me, hij was gemaakt uit de helft van haar trouwring.
Het jaar 1976 brak aan. De geruchten die al een tijdje de ronde deden bleken waarheid te zijn. De ketelbouw van Bronswerk Amersfoort en Utrecht zou samengevoegd worden. Deze samenvoeging zou ten koste gaan van 150 arbeidsplaatsen. De meeste van de ontslagen zouden in Amersfoort vallen vooral ook omdat in de fabriek in Utrecht alle activiteiten zouden gaan plaatsvinden. Dat kwam hoofdzakelijk door de capaciteiten van de opbouwhallen. De hoogte van deze hallen maar vooral het hijsgewicht van de kranen was ongekend in de regio. Terwijl de ligging aan het Amsterdam-Rijnkanaal ook een groot voordeel was. De combinatie ging Bronswerk Ketel en Apparatenbouw (KAB) heten.
En weer was het afwachten wie er zou blijven, wie werd er ontslagen en wie kon er met vervroegd pensioen. Er kwamen door de komst van de Amersfoorters ook bij de leiding diverse dubbel functies zodat er met wat poppetjes geschoven moest gaan worden.
Nu waren we wel wat gewend met berichten over ontslagen maar toch was het weer een spannende en onzekere tijd. Voor onze afdeling met twee bankwerkers, twee elektriciens en een baas, was de grote vraag wie zouden er van de grotere onderhoudsafdeling van Amersfoort naar Utrecht komen en waar zouden we gehuisvest worden, want op de huidige plek was het onmogelijk om meerdere mensen en materialen onderdak te bieden.
We hoefden niet zo lang te wachten. Onze baas, Jan de Jong, kwam langs om te vertellen dat wij onder een andere, Amersfoortse, leiding zouden komen en dat hij alleen zeggenschap over het gereedschapmagazijn zou houden.
We maakte al gauw kennis met onze nieuwe baas, Dries Huisman, een aardige wat boers aandoende man die door zijn gedrag duidelijk een man uit de praktijk was. Samen met hem kregen we er ook nog een nieuwe chef bij, volgens ons een volkomen overbodige functie die ingevuld werd door de hr. Snijders, een arrogante figuur die zich ook niet aan ons voorstelden maar door zijn manier van optreden konden we merken dat hij wel iets te zeggen had.
Er kwam veel werk op ons af. Uit de aloude elektriciteit centrale werden de overbodige en antieke compressors gesloopt en vervangen door twee nieuwe compressors die buiten onder een afdak werden geplaatst. Daardoor kwam er ruimte vrij om de onderhoudsafdeling hierin onder te brengen, ook werd er een nieuw kantoortje voor Dries Huisman in gemaakt.
Uit Amersfoort kwamen de werkbanken, wat machines w.o. twee draaibanken en nog wat gereedschap. Samen met onze apparatuur werd het een ruime en goed voorziene werkplaats.
Ook maakte we kennis met verschillende van onze nieuwe collega,s die als eerste van de toekomstige instroom van Amersfoorters al regelmatig in Utrecht kwamen meehelpen.
Er waren voor de fabriek nog meer aanpassingen.
Door de toeloop van personeel was het huidige kantoor te klein geworden en werd er tegenover het bestaandegebouw en pal tegen hal 6 een laag en hout kantoor geplaatst die o.m. onderdak moest bieden aan de directie.
Ook voor de machinale hal kwam er aanvulling. Er werden diverse machines uit Amersfoort overgebracht waarvoor een plaats gevonden moest worden. Voor enkele hiervan moest een betonnen fundering gemaakt worden, o.a. een kolom boormachine, de Scepel, en een diepe fundering voor een hydraulisch gestuurde wals, de Floriet.
Met deze wals kon je sneller werken als met de al aanwezige Boldrini wals, alleen kon je met de Boldrini wel tot zestig mm dikte walsen terwijl de floriet maar tot de helft ging.
Samen met de Amersfoortse onderhoudsmonteurs plaatsten we de machines, verankerde ze en de elektriciens sloten ze aan.
Bij het plaatsen van de, in onderdelen aangekomen, Floriet wals moest er een monteur uit Duitsland komen. Een nieuwe collega van mij, Juan prados een import Spanjaard en onderhoudsmonteur uit Amersfoort, die ook bij het demonteren van de wals was geweest, en ik moesten deze Duitser assisteren.
Juan was een rustige man, die niet veel vroeg en een beetje zijn eigen gang ging. Wij, de Utrechtse tak, maakte via hem wel kennis met een in die tijd nieuw fenomeen, parfum voor mannen.
Vooral s,morgens vroeg probeerde iedereen hem te ontwijken omdat hij een zware bedwelmende lucht verspreiden.
Toch ging onze samenwerking wel goed, alleen moest ik er noodgedwongen een paar dagen er tussenuit.
Ik had een bizar ongelukje. De Floriet wals was in een aantal kratten aangekomen uit Amersfoort. Met een aantal mensen waren we met hamers en koevoeten bezig om deze te ontmantelen waarbij het hout incl. spijkers op een hoop werd gegooid.
Op een gegeven moment stapte ik over een stapel hout heen om iets te pakken waarbij ik met mijn volle gewicht in een niet meer te ontwijken en een zeker zeven centimeter lange spijker stapte.
Ondanks dat ik veiligheidsschoenen droeg ging de spijker dwars door de zool van mijn schoen en mijn voet heen, de punt kwam er aan de bovenkant weer uit. Door mijn andere voet op de plank te zetten trok ik hem in een reflex er weer uit.
Via de verbandkamer en een spuit kon ik met veel pijn naar huis waar ik een paar dagen kon verblijven.
Inmiddels kwam de aanvoer van nieuw personeel uit Amersfoort op gang. Met twee volle bussen en wat particuliere wagens kwamen de mensen van de dagploeg opdraven.
Ook was de bezetting van onze onderhoudsafdeling compleet. We waren gegroeid van vier, twee bankwerkers en twee elektriciens, naar het dubbele, vijf bankwerkers en drie elektriciens. Ook waren we inmiddels verhuisd van ons stekkie in de machinale hal naar onze nieuwe onderkomen in de centrale. Onze nieuwe collega,s, die bij ons onderdak hadden gevonden, waren nogal verschillend, behalve de al eerder gemelde juan, was ook Leo de jong ons team komen versterken
Een markante man, deze Leo. Hij was de oudste van de nieuwkomers en had een prachtige hobby. Hij hanteerde bij een tamboer en jachthoornkorps uit Amersfoort de grote trom.
Met zijn lengte van 1 meter 90 en op zijn verweerde gelaat een prachtige snor met gedraaide punten en getooid met een tijgervel stal hij de show bij een toen bekend corps.
Op het werk was het echter geen hoogvlieger. Hij deed de niet al te moeilijke klussen of assisteerde één van de collega,s.
Hij praatte graag met iedereen maar vooral met vrouwen die nogal onder de indruk waren van zijn natuurlijke charme. We waren hem dan ook wel eens kwijt.
De hijskranen in de hal moesten regelmatig gesmeerd worden. Een klusje wat ondermeer ook Leo wel eens deed en wat hem op het laatst slecht bekomen is.
Er vlogen nogal wat duiven door het gebouw, binnen gekomen door de ontluchtingsgaten of als de deuren openstonden. Deze duiven produceerden nogal wat ontlasting die ze o.m. deponeerde op de hijskranen waarbij het door de jaren heen gemengd werd met de stof die een laagje vormde boven in het gebouw. Leo werd door het inademen van deze stof ziek en moest naar het ziekenhuis waar bij hem de papagaaien ziekte werd geconstateerd, een ernstige longaandoening.
Leo werd nooit meer de oude en is enkele jaren na deze nare aandoening overleden.
De derde nieuwe medewerker had als achternaam Zeeman. Deze bankwerker was vaak alleen op pad, kreeg ook vaak klussen die hij alleen op kon lossen en vroeg, als hij het echt helemaal niet zelf afkon, pas assistentie.
Hierbij ging hij één keer lelijk in de fout wat slecht had kunnen aflopen.
In het bedrijf had je aan groot aantal wandkranen Dat zijn zwaaiarmen die aan de bestaande kolommen waren bevestigd en waaraan op zo,n zeven meter hoogte een hijstakel was bevestigd die op een horizontale hijsbalk heen en weer kon rijden.
Soms moest er zo,n takel gerepareerd worden wat niet altijd ter plekke kon en moest hij er afgehaald worden.
Daar was een bepaalde procedure voor, waarbij de takel naar het einde van de rijbaan werd gereden, met stroppen in een kraan werd gehangen, de beveiliging (eindstoot) werd er afgehaald en de takel kon er afgereden worden.
Zeeman haalde, voordat de takel in de kraan werd gehangen de beveiliging (eindstoot) er al van af en reed de takel naar het eindpunt.
Doordat de rijbaan iets afliep kreeg de takel snelheid en door de afwezigheid van de beveiliging stortte de takel van ong. 400 honderd kilo van zo,n zeven meter hoogte naar beneden.
Degene die er onder aan het werk was had alle geluk van de wereld, de takel schampte langs zijn hoofd en arm en kwam hij er af met een gebroken sleutelbeen en wat oppervlakkige verwondingen .
Zeeman verliet na korte tijd het bedrijf om weer in de omgeving van Amersfoort te gaan werken.
Ook de nieuwe Amersfoortse elektricien paste zich niet zo goed aan in het team. Ging ook zijn eigen weg, al viel het ook voor hem niet mee om met de twee gevestigde en in het bedrijf bekende elektriciens samen te werken. Ook hij verdween al snel naar een andere werkgever.
We waren met onze afdeling weer op een kleinere bezetting waarmee we het ook prima konden redden. Alleen voor de elektriciens werd er nog een aanvulling gezocht, vooral ook omdat onze elektriciens al wat ouder waren en Arie binnen niet al te lange tijd met pensioen zou gaan.
Er werd iemand gevonden. Gerard een elektricien uit Vreeswijk kwam ons team versterken. Hij was een rustige collega die door zijn optreden en wat kalend hoofd wat ouder toonde dan hij was. De collega,s en ik konden goed met hem samenwerken en wat hem extra interresant maakte was het feit dat hij samen met zijn vriendin ieder een paard bezat waarmee ze alle vrije tijd doorbrachten.
Op een zekere dag kwam ook Johan Berrends zich aanmelden als nieuwe elektricien.
Johan was een handige maar ook eigenwijze knaap. Bouwden in zijn vrije tijd boten. Motorjachten, die hij kant en klaar afleverde.
Hij vroeg niet veel advies aan zijn collegs,s en luisterde slecht naar een ander, wat hem niet altijd in dank werd afgenomen. Ook ik had aanvankelijk geen goed contact met hem wat in de loop van de jaren echter wel verbeterden.
De gieterij, als oudste overgebleven restant van het tijdperk Werkspoor was inmiddels gesloten wat voor de bewoners van de pal er naastgelegen Cartesiusweg een gevoel van opluchting moet hebben gebracht maar bij de oudere overige en exwerknemers weer een naar gevoel te weeg bracht.
Enkele jaren later ging ook dit historische en markante gebouw tegen de vlakte.
De gemeente was nu voor het grootste gedeelte eigenaar van het voormalige Werkspoor terrein geworden en ging het inrichten als vestigingsplaats voor kleine industrieën.
Maar daarvoor moesten er eerst wegen en riolering aangelegd worden.
De aannemer die dit werk moest uitvoeren kwam nogal eens bij ons in de werkplaats. Aanvankelijk alleen voor informatie, hij kwam bij graafwerkzaamheden vaak leidingen en kabels tegen die niet op zijn tekeningen stonden, gevolgd door beroep te doen op onze afdeling om deze obstakels te controleren en zo nodig af te sluiten.
Dries, onze baas, werkte hieraan mee, wat tot gevolg had dat er na zo,n klus(je) door de aannemer vaak op gebak werd getrakteerd.
Langzaam maar zeker verdwenen de laatste overblijfselen van het Werkspoor terrein.
De stukken rails van de traverse en een enkele nog overgebleven loods waren de laatste zichtbare sporen van het eens zo indrukwekkende bedrijf.
Niet dat er niets bleef staan maar de gebouwen die overbleven waren zo verspreid over het terrein dat een nieuwkomer daar geen verband meer tussenzag.
Behalve de Bronswerk gebouwen bleef bij de vroegere hoofdingang nog het ontspanningsgebouw en het oude kantoor staan terwijl ook op het terrein de vrij nieuwe afbouwhal van twee verdiepingen in tact bleef. Deze werd door een firma verbouwd tot een sportcentrum en is op dit moment bekend als Kidz City.
De oude verbandkamer werd gesloopt en op de zelfde plek verscheen een medisch centrum.
Ook het vernieuwde gebouw van de Dudok van Heel school bleef staan.
Op 12 augustus 1982 was ik 25 jaar in dienst van VMF-Stork Werkspoor waar ook Bronswerk een onderdeel van was. Deze gebeurtenis werd in de Kantine gevierd waarbij behalve mijn gezin en mijn baas ook andere collega,s uit het bedrijf die in 1982 hun jubileum vierden met hun gezinnen aanwezig waren. Achteraf was het voor ons en het bedrijf een extra gedenkwaardige dag. Wat we toen nog niet wisten was dat deze dag zou ingaan als de laatste jubileum viering van Bronswerk Utrecht.
Een jaar later bestond het Bronswerk niet meer in deze vorm en naam en onder de vleugels van de VMF.
Een gebeurtenis die toevalliger wijze met mijn jubileum te maken had vond enige maanden eerder plaats.
Met je 25 jarige jubileum ontving je, behalve een extra netto maandsalaris en een zilveren Bronswerk speld, ook een oorkonde waarop in fraaie gotische letters, omlijst met fijn geschilderde bloemen en de Domtoren, een tekst met o.m. je naam en het aantal dienstjaren vermeld stond.
Dit prachtige kunstwerkje werd vervaardigd in Oosterhout en wel door de zusters Norbertinessen van een klooster in het Sint Catharinadal. Deze zusters zijn zeer bekend om hun kunstatelier waarin ze zich toeleggen op o.a. kalligrafie, schilderen, leerbewerken en restauratie van antieke boeken.
Het geval deed zich voor dat het oventje in hun atelier stuk was en het verzoek kwam bij onze baas of dat wij een nieuw oventje voor hun konden maken.
Gerard de elektricien en ik zouden zo,n oventje in elkaar zetten. Ik maakte de oven en Gerard zorgde voor de elektriciteit.
Toen het oventje gereed was mochten we het samen naar Oosterhout brengen. In het prachtige en voor bezoekers afgesloten klooster aangekomen werden we gastvrij ontvangen en kregen we een privé rondleiding van moeder overste. Na het instaleren van het oventje en een gezamenlijk ontbijt gingen we met een klein precentje uit het atelier weer richting Utrecht.
Directeur Magendans had op de gezamenlijke jubileum dag de twijfelachtige eer om de jubilarissen toe te spreken en tevens de cadeau,s te overhandigen.
Ruim een halfjaar later stond hij op dezelfde plek de 350 werknemers toe te spreken en moest hij meedelen dat het schip zinkende was.
Van de extra maandsalaris die ik met mijn jubileum ontving ging ik rijlessen nemen, ik had nog steeds geen rijbewijs, waarna ik ruim een half jaar later na het eerste examen mijn rijbewijs in ontvangst kon nemen.
Het jaar 1983 werd een jaar van vele onderhandelingen tussen de VMF, directie, vakbonden en ondernemingsraad.
Het kon allemaal niet verhinderen dat Bronswerk ophield te bestaan en er een einde kwam aan de aanwezigheid van VMF Stork-Werkspoor op het industrie terrein.
Ik kreeg op het laatste moment, nadat ik mijn ontslagbrief al had gehad en mijn ontslagtermijn al een keer was verlengd, een aanbod om te blijven, in een sterk afgeslankt bedrijf van zo,n veertig werknemers, wat overgenomen was door Standard Fasel Lentjes uit Duitsland.
Daar begon ik weer een gehele nieuwe loopbaan. Ik was toen 41 jaar.
einde
Jan van der Maat Vinkeveen
Email: jan@vdmaat.com
Copyright
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze website mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt via internet, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de maker van deze website.