VAN WERKSPOOR NAAR BRONSWERK






















           

                                                                                    door:  Jan van der Maat




 25 Jaar op één plek


Ik maakte voor het eerst kennis met Werkspoor Utrecht in aanwezigheid van mijn vader.
We waren samen op weg naar de A. E. Dudok van Heelschool, de voorbereidende bedrijfsschool van Werkspoor in Utrecht.
Eigenlijk was het de bedoeling dat ik, als eerste en enige van de familie, na de lagere school, die ik had doorgebracht op de r.k.Jongensschool “het Heilig Hart” in Vinkeveen, mijn studie zou gaan vervolgen aan de ULO in Uithoorn en dat zou een hele prestatie zijn omdat  in die tijd de meeste klasgenoten kozen voor de ambachtschool  of zelfs de school voor gezien hielden en al op jonge leeftijd gingen werken.
Mijn rapportcijfers waren bovengemiddeld, mijn oudere broers en mijn oudste zus brachten al wat geld binnen in ons gezin van 9 personen, dus niets stond mijn verdere studie in de weg.
Maar om één of andere reden, die ik me niet meer kan herinneren, wilde ik mijn broer Kees achterna, die de Dudok van Heelschool en de daaropvolgende bedrijfsschool bij Werkspoor had gevolgd en na zijn geslaagde examen als timmerman in de rijtuigbouw was aangenomen. Hoe hij uit Vinkeveen in Utrecht, bij Werkspoor op de Dudok van Heel school, was terecht gekomen is mij een raadsel.
De meeste schoolverlaters uit het dorp gingen naar Amsterdam, een enkeling naar Uithoorn en maar weinige zochten hun weg in Utrecht.
En daar liep ik anno 1956 als 13 jarig jongetje samen met mijn vader, een stoere veenarbeider gekleed in zijn zondagse pak,  pet schuin op zijn hoofd en een sigaret in zijn mond, zenuwachtig over de julianaparklaan richting de hoofdingang van Werkspoor.  
Het was voor mij, ik was nogal onzeker en een tikje verlegen op die leeftijd en verliet hoofdzakelijk het dorp als ik in Utrecht het ziekenhuis of  consultatiebureau moest bezoeken, een hele reis.
Eerst opstappen, bij de enige bushalte van het dorp naast het viaduct aan de provinciale weg, op de bus van Maarse en Kroon. Deze bracht ons naar het Centraal Station, daar stapte we over op een stadsbus richting Zuilen waar we vervolgens uitstapte op de Amsterdamse Straatweg ter hoogte van het Julianapark . Een bord op de hoek van de julianaparklaan gaf de richting aan die we diende te volgen naar het Werkspoor terrein.
Op het einde van deze laan, net door een spoorwegtunneltje doemde de imposante hoofdintree van Werkspoor op. De ingang naar het terrein was afgesloten met een verrijdbaar hek wat bediend werd door één van de portiers die in het aangrenzend kantoortje zaten. Naast deze portiers loge waren smalle sluizen waar het personeel smorgens hun klokkaarten uit genummerde rekken moest pakken om deze s, middags na werktijd en bij het verlaten van het bedrijf, na stempeling weer terug te plaatsen.
Net buiten het hek was een grote fietsenstalling terwijl de enkele die in die tijd met de auto kwamen deze geparkeerd moest worden op een verhard terrein nog voor de spoorwegtunnel, behalve de hogere functionarissen die hadden een eigen parkeerplaats binnen het hek, achter het kantoor vlak langs de spoordijk.
De portier van Werkspoor wees ons de weg naar de school, die zijn locatie aan de andere zijde van het fabrieks terrein bleek te hebben, wat inhield dat we nog een behoorlijk stukje over het terrein moesten lopen.
De weg liep langs diverse loodsen en andere gebouwen waar een geroezemoes van geluiden opklonk en over een weg waar het redelijk druk was met mensen en voertuigen en doorkruist met diverse spoorovergangen.
Op school aangekomen werden we ontvangen door de directeur, meneer Smit, een magere en spitsige figuur, die met mijn vader in gesprek ging. De lagere school resultaten van mij werden bekeken en na een rondleiding door de school konden we weer gaan. Of ik aangenomen werd zou schriftelijk meegedeeld worden. Er was geen mogelijkheid om broer Kees op te zoeken op het enorme complex met zijn vele loodsen, werkplaatsen en kantoren en waar toen zo,n 3500 mensen werkten.
Na enkele weken kwam het verlossende antwoord. Ik was aangenomen op de Dudok van Heelschool en werd in augustus verwacht op de school.

Na de vakantie, die we ,zoals gewoonlijk maar niet onplezierig, thuis doorbrachten, brak de eerste schooldag aan.
De Maarse en Kroon bus was al vroeg vertrokken uit Haarlem en kwam om 07.15 uur in Vinkeveen aan. Ik hoefde gelukkig niet alleen. Er ging nog een klasgenoot van de lagere school, Cor Scholten en woonachtig op de Spoorlaan, samen met mij naar de Dudok van Heelschool.
De bus richting Utrecht zat behoorlijk vol, gedeeltelijk met scholieren maar de meeste plaatsen werden ingenomen door de mensen die op verschillende bedrijven in Utrecht hun brood verdienden, behalve op maandagmorgen dan werd de vaste groep reizigers uitgebreid met enkele militairen die van weekendverlof terugkeerde naar de kazerne.
Ook gingen er wat, oudere, jongens van onze lagere school o.a. Jan Hartsink, Robbie Driehuis en Thijs Vermolen naar de bedrijfsschool van Stork Jaffa, een machinefabriek aan de Vleutenseweg.
In die eerste jaren van mijn Werkspoor tijd werkte er zo, n acht mensen uit deze omgeving bij Werkspoor waarvan vier uit Vinkeveen. Uiteraard gingen in die tijd allen met het openbaar vervoer, en omdat de spoorwegen in ons dorp was gestopt met personenvervoer  betekende dat dus met de bus. Dus ook voor mijn broer Kees en mij.
In al die jaren dat wij samen naar Werkspoor gingen was het s,morgens bij ons in huis een heel ritueel waarbij mjin moeder als wekker fungeerde, voor brood zorgde en de touwtjes in handen had. Eerst ging mijn vader naar zijn werk, na de Veenderij werkte hij voor het waterleidingsbedrijf DNWU uit Breukelen, even later gevolgd door mijn broer kor, die betonvlechter was, terwijl een half uur later kees en ik aan de beurt waren terwijl als laatste de andere familie leden geacht werden om het bed te verlaten. Nu had ik geen moeite om uit bed te komen maar Kees moest soms wel drie keer geroepen worden waarbij uiteindelijk mijn moeder na de laatste tevergeefs poging het uiteindelijk toch maar opgaf.
Ik was ondertussen al onderweg naar de bus, waarbij ik bij de melkboer mijn afgesproken en gereedstaande dagelijks flesje chocolademelk ophaalde, als Kees me hollend achterop kwam soms met een stuk brood nog in zijn hand. Maar het moet gezegd, hij miste bijna nooit de bus.
Bij de eerste halte in Utrecht, de Majella kerk aan de Vleutenseweg, stapte de werkspoorders uit om lopend via de Thomas á Kempisweg en de Cartesiusweg uit te komen bij de achteringang van Werkspoor. Ook daar was een portiersloge en sluizen voor het opslaan van je klokkaart. Dat was een wandeling van ruim een kwartier, maar het was korter dan meerijden naar het station en dan weer verder met de stadsbus.
De werktijden van de fabriek waren van maandag tot en met vrijdag, van 8 tot 12uur met daarin begrepen 10 minuten pauze, en na een schaftijd van een half uur werd om half 1 weer begonnen tot 10 minuten voor half 6. Zaterdag was de werktijd van 8 tot 12 uur. Het was dus een werkweek van 48 uur. Bij aanvang en beëindiging van de werktijden gingen verspreid over het terrein diverse toeters en sirenes die overal hoorbaar waren. Alleen bij aanvang werktijd gaven deze geluidsbronnen 2 minuten eerder nog een voorsignaal, dat moest de mensen waarschuwen, die verspreid waren over diverse “schaftlokalen”, dat ze bij het volgende signaal op hun werkplek moesten zijn.
Ik had daar dat ene jaar op de Dudok geen last van. Onze school had afwijkende tijden, ze begon om half negen en eindigde om 16.30 uur met daartussen een pauze van één uur terwijl we ook zaterdags vrij hadden. Cor Scholten en ik hadden wel een probleem dat de bussen om het uur reden, als we s, morgens een bus later zouden nemen zouden we te laat komen. Het gevolg was dat we iedere ochtend veel te vroeg bij de school waren. We konden niets anders doen dan wachten tot er nog meer leerlingen, en daarvan kwamen er veel uit de omgeving van Utrecht, binnendruppelden.

De Dudok van Heel school was een oud en vrijstaand houten schoolgebouw met lokalen voor praktijk en theorielessen en was gevestigd pal naast de achterportiersloge van Werkspoor met een eigen aparte ingang aan de Cartesiusweg.
De school gaf les in vijf praktijk vakken t.w. bankwerken, plaatwerken, smeden, houtbewerken en boetseren.
Deze praktijkopleidingen waren er op gericht om de leerlingen te testen en later onder te brengen in de meest voorkomende en gevraagde beroepen bij Werkspoor; n.l. metaalbewerkers, houtbewerkers en vormers voor de gieterij.
De theorievakken waren als volgt; lezen, schrijven, rekenen en meetkunde, Ned. Taal, geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde, tekenen, verder kreeg je nog een cijfer voor, lich. Oefeningen, werkboekje en gedrag en vlijt.
Het was een één jarige opleiding waarin werd gekeken of je geschikt was en toegelaten kon worden voor de drie jarige opleiding op de bedrijfsschool van Werkspoor, waar je dan behalve kon slagen voor je Werkspoor diploma ook op het eind van de opleiding het landelijke Bemetel examen kon doen.
Ik kon redelijk snel mijn draai vinden op school. De opleiding was niet moeilijk en na een eerste aanpassingperiode waarin we als ‘boertjes van buiten’ ons moesten bewijzen vormden we  toch een hechte klas. De meeste leraren en dan vooral de praktijkleraren kwamen vanuit werkspoor waar ze vaak als handarbeider begonnen waren en mede door bijscholing les mochten geven. Zodoende wisten ze precies wat er van de leerlingen verwacht werd.
Mijn rapportcijfers waren het eerste [kerst]rapport redelijk, hoewel ik drie onvoldoendes had [vijven] en wel voor rekenen/meetkunde, aardrijkskunde en houtbewerken. Bij het tweede [paas]rapport waren er nog twee vijven over, rekenen/meetkunde was een vijf gebleven terwijl houtbewerken en smeden hadden gewisseld.
Het derde eindrapport gaf louter voldoendes met veel zevens en achten. Vermeldenswaardig was mijn opmars met aardrijkskunde, begonnen met een vijf in het eerste rapport, eindigde ik via een zeven in het tweede rapport, op een negen op het eindrapport. Een goed cijfer voor een voor de opleiding tamelijk onbelangrijk vak.
Bij de praktijkvakken lag het werken met metaal me beter als het houtbewerken.
Daar kwam ook nog bij dat de houtbewerkingleraar me wel eens onder me neus wreef dat broer kees, die hij ook les had gegeven, met hout duidelijk wat meer in zijn mars had gehad. Dat kwam mijn zelfvertrouwen en motivatie, ten opzichte van het houtbewerken, niet ten goede.
De leraar, meneer de Boer, die was aangesteld voor het vak, lichamelijke oefeningen had militaristische trekjes. Een harde stem die geen tegenspraak dulden, terwijl hij ook duidelijk liet merken als hij iemand niet mocht.
Zijn voorkeuren, op sportgebied, lagen bij het handbal en slagbal/honkbal wat we dan als het enigszins mogelijk was veelvuldig beoefende. Voetbal viel hier niet onder.
Op het werkspoorterrein, tussen de achteringang en de gieterij en grenzend aan de tuintjes van de huizen aan de Cartesiusweg, lag het sportcomplex van werkspoor, bestaande uit een aantal tennisbanen, een voetbalveld waar Ultrajectum, voortgekomen uit PVWU, speelde en een trainingsveldje. Hier kregen we bij goed weer onze sportlessen.
Bij slecht weer kregen we onze les in het Gieterijschaftlokaal, deze was gevestigd op een verdieping boven het was en kleedlokaal van de Gieterij en was gedeeltelijk beschikbaar om te sporten.
Hier vond de sportleraar veel voldoening in het laten uitvoeren van langdurige gymoefeningen, waarbij veelvuldig over paard en bok moest worden gesprongen terwijl touwklim wedstrijden ook bij hem hoog genoteerd stonden.

Één keer in het jaar was er een wedstrijd tussen een voetbalelftal van de Dudok en een team van de Paul van Vlissingen school van Werkspoor Amsterdam.
Ook ik mocht deel uitmaken van het elftal, waarbijhet witte tenue met een brede groene streep op het shirt, vreemd aan voelden, gewend als ik was aan het wit en blauwe tenue van hertha.  











                                                                                                                                       


                                              Voetbalfoto 1956

















                                                                       
Het schooljaar liep ten einde en het was eigenlijk niet verwonderlijk dat bijna iedereen geslaagd was. Degene die het erg moeilijk hadden gehad waren al vaak tijdens het lopende schooljaar afgevallen. Ook ik was geslaagd en ontving het advies om me verder te bekwamen in de werkspoor opleiding bank - plaatwerken, een driejarige opleiding die ik
moest volgen op de centrale leerschool die gevestigd was op het werkspoorterrein.
De meeste geslaagden gingen naar deze opleiding, een enkeling ging naar de gieterij, terwijl er een klein aantal leerlingen naar de timmeropleiding ging.
Degene met de hoogste cijfers voor houtbewerken gingen naar de modelmakerij, een afdeling waar houten modellen voor de gietvormen werden gemaakt t.b.v. de gieterij, en waar hoge eisen werden gesteld aan het vakmanschap.










                           Rapport voorbereidende bedrijfschool











De centrale leerschool was gevestigd in YA, dat was een hal waar ook de machinale afdeling van het bedrijf  in was gevestigd. In deze hal heerste een grote bedrijvigheid door de vele machines die er waren opgesteld. Diverse draai- frais- kotter- en schaafbanken zorgden samen met nog diverse andere machines zoals boormachines en plaatbewerking machines voor een constante herrie tijdens het bewerken van diverse onderdelen t.b.v. de bruggenbouw maar vooral voor de rijtuigen. Ook de kranen die boven in de hal zich met hoge snelheid verplaatsten om de materialen aan en af te voeren, hierbij ook nog een hoog snerpend geluid voortbrachten.
Aan hal YA aangebouwd, maar wel met een open verbinding, was hal YB. In deze hal werden de stalen platen en balken verder bewerkt en indien nodig in elkaar gelast.
Aan de andere zijde van YA was over een lengte van zo, n zestig - en een breedte van vijftien meter een verdieping aangebracht.
Op deze etage was de Centrale leerschool gevestigd, waar een praktijk opleiding voor bankplaatwerken werd gegeven voor de duur van drie jaar. Daarbij kreeg je wel één dag in de week theorie die weer werd gehouden op de Dudok van Heelschool.
Ook heel interessant was het feit dat je tevens in vaste dienst kwam van Werkspoor en ook een (heel bescheiden) salaris kreeg. Een nadeel was dat de schooltijden gelijk waren aan die van de fabriek, met uitzondering van de theoriedag, op deze dag waren de lestijden aanzienlijk korter.
Ook moest er op zaterdag naar school gegaan worden.
De etage waarop de leerschool gevestigd was was door middel van rijen werkbanken verdeeld in drie leerjaren waar tussen in wat kleine machines stonden. Iedere leerling kreeg aan de werkbank zijn eigen vaste plek met  bankschroef en een lade met de nodige gereedschap.
Verder waren er een leslokaal annex kantoortje een kleedlokaaltje en een vijftal half open wc., s aanwezig.
Het meeste aantal leerlingen kwamen er voor het eerste jaar. Behalve van de Dudok kwamen er ook nog leerlingen bij van de ambachtschool of de Ulo, zo,n eerste leerjaar bestond dan ook uit ong. 30 leerlingen.
Door de afvallers in de loop van de opleiding waren er op het einde, in het derde leerjaar, nog de helft over.
Het hoofd van deze school was meneer van Engelen. Een drukdoenerige man met een wat ongezond aandoende vuurrood hoofd die ook wel eens inviel als een leraar ziek was.
Het accent in het eerste jaar lag op het netjes en precies werken waarbij de hoofdzaak lag op het voortdurend herhalen van het vijlen en hakken in en op stukken plaat en blokjes metaal.
Leraar van het eerste leerjaar, meneer Lith, keurde uit ten treuren het met veel moeite tot stand gebrachte werk af omdat het of niet haaks of vlak genoeg was. Ook leerde hij ons onder meer boortjes met de hand slijpen.
In het tweede leerjaar werd er al meer van tekening gewerkt waarbij je zelfstandig, en met een beetje hulp, proefwerken moest maken.

Als ontspanning gingen alle leerlingen van de leerscholen van werkspoor een week op kamp in Ommen. Ook in 1958. Op een groot terrein was een tentenkamp ingericht waarbij behalve werkspoor Utrecht en Amsterdam ook jongelui van diverse Stork vestigingen aanwezig waren.
Er was ook een medische post waarbij het opviel dat iedereen ter plekke gekeurd werd door de broeders van de werkspoorvestigingen die in een medische tent aanwezig waren.
Tijdens die week werd er natuurlijk gevoetbald door de vertegenwoordigende teams. Ook ik zat weer in het elftal met de al bekende groen witte tenues van werkspoor Utrecht.
De enige die ik me herinner van dat elftal is Jan van Dijk. Hij voetbalde in EDO waar ik jaren later met het zaterdag elftal van Hertha wel eens tegen moest voetballen. Ik was nu 16 jaar en voetbalde op dat moment in het eerste zondagelftal van Hertha.
Het derde jaar gingen we op kamp naar Beekbergen op de Veluwe. De fietsen gingen mee  ook waren we op de leeftijd waarin de plaatselijke schonen het kampritme enigszins begonnen te verstoren.





                                     
































































In het derde en laatste leerjaar werd er behalve de werkstukken die je moest maken ook regelmatig werk aangevoerd uit de werkplaats. Veelal klein stuks werk waaraan nog wat moest gebeuren, hetzij gaten boren, slijpen of afbramen. Het was niet altijd het leukste werk maar er werd wel van je verwacht dat het goed gebeurden.
Één klus die altijd weer terug kwam en waar iedereen een grote hekel aan had waren de draagjukken. Dit zijn roestvrij stalen jukken van ruim een meter lang die onder de trein bevestigd waren en een pakket vormde met de veren.
De uitsparingen van deze jukken moesten uiterst precies geslepen en geschuurd worden, waarbij met mallen gecontroleerd werd of de maat niet afweek en de radiussen klopten.
Ook mocht op het geschuurde gedeelte geen krasjes te zien zijn. Er ging dus veel schuur en polijst papier doorheen
Aangezien ook de tijdslimiet belangrijk was en de jukken door controleurs uitgebreid nagekeken en gecontroleerd werden was het wel duidelijk dat niet een ieder geschikt was voor dit precisie werk.
Ook moesten wij wel eens werk verrichtten  wat niet altijd in de haak was en omgeven was door een vleugje geheimzinnigheid. Wij moesten op een keer voor een leraar een stel balken en hoeklijnen, die bij ons bewerkt waren, in een vrachtwagen laden van een expeditiefirma. Met een man of vijf moesten wij onder het dekzijl wegkruipen om de controle van de portier te ontlopen en vervolgens mee te gaan naar een bouwplaats. De leraar was een zomerhuisje aan het bouwen bij de Maarseveense plassen en had daar dringend (onbetaald) materiaal en hulp nodig.
En daar werd door ons een aantal dagen in voorzien.
Ook  moest je tijdens het laatste leerjaar een paar weken stage lopen in de fabriek.
Ik hoefde niet ver te gaan. In de machinale was een afd. afbramerij gevestigd. Niet bepaald de leukste afdeling maar ze konden regelmatig wat leerlingen gebruiken. Dus zo verhuisde ik naar beneden de grote mensenwereld in.
Er gebeurde tijdens die stageperiode iets heel vervelend. Ik moest tijdens die weken gebruik maken van het kleed en waslokaal wat in YA gevestigd was. Er stonden daar lange rijen kleedhokjes met hier en daar ronden granieten wasbakken.
Iedere vrijdag werd het loon uitbetaald door middel van een enveloppe die werd uitgereikt door de baas of voorman van de betreffende afdeling. Ook op die ene noodlottige vrijdag in het waslokaal.
Ik legde na ontvangst mijn loonzakje, een weekopbrengst met een geschatte waarde, ik denk tussen de tien en twintig gulden, in mijn kleedhokje en ging amper vijftien meter verder me wassen.
Toen ik terug kwam was mijn zuur verdiende geld verdwenen. Niemand in de buurt had iets gezien en het huilen stond me nader dan het lachen. De portier nam mijn aangifte op maar gaf me heel weinig kans dat ik ooit één cent zou terug zien.
Thuis aangekomen moest ik vertellen dat de huishoudpot niet extra gevuld zou worden. Mijn vader was zeer boos, niet eens op mij maar op degene die het geld had ontvreemd. Zijn eerlijkheidsgevoel kreeg een forse deuk. Hij kon niet begrijpen dat arbeiders iets van elkaar afpikte.

Het derde leerjaar liep op zijn einde en de tentamens kwamen in zicht. Eén tentamen viel op zaterdag, net op de dag dat mijn ouders 25 jaar getrouwd waren. Een gedeelte van de festiviteiten, waaronder s,ochtends een speciale mis in onze prachtige kerk, kon ik niet bijwonen, maar ik was wel ruim op tijd terug voor de receptie en het diner en kon dus zo aanschuiven.
De examentijd was een nerveuze tijd. Theorie doornemen en in afwachtende spanning voor het te maken werkstuk.
Zoals zo vaak viel het wel mee. We moesten examen doen voor twee diploma,s, het Werkspoor diploma en het landelijke Bemetel. Dit laatste diploma was een op de praktijk gericht diploma waarbij voor de eerste keer dat jaar voor proef, maar niet verplicht, ook een theorie gedeelte aan was gekoppeld.
De dag brak aan voor het theorie examen. Deze werd gehouden in het ontspanningsgebouw. Dit gebouw stond vlak bij de voorportier en grenzend aan de fietsenstalling met de ingang buiten het hek. Dat was gemakkelijk omdat er in dit gebouw niet alleen in werktijd maar ook s, avonds allerlei vergaderingen evenementen en clubbijeenkomsten gehouden werden. Ook kon er voor (hoge) bezoekers een maaltijd geserveerd worden.
Voor de examenkandidaten was het bepaald geen ontspanningsgebouw met twee theorie examens, al viel het voor de meeste achteraf wel mee.
De praktijk examen werd gehouden op de leerschool. Daar werd s.Maandags eerst een bijeenkomst gehouden waarbij onder supervisie van een examinator van Bemetel precies werd uitgelegd wat je wel maar vooral wat je niet mocht doen.
De tekeningen en het materiaal werden uitgereikt en er kon begonnen worden.
De werkplek was afgeschermd en er mochten geen leerlingen van de andere klassen komen buurten. Vrijdags op een bepaalde tijd moest het werkstuk af zijn en ingeleverd worden.
Behalve de examinator, die regelmatig heen en weer liep, hield ook de klasse leraar toezicht waarbij hij de kandidaten niet mocht helpen, al deed hij dat wel eens stiekem als de toezichthouder van Bemetel even pauzeerde of naar de wc was.
Het werkstuk wat we dat jaar, juli 1960, moesten maken was een verstelbare hoekklem. Hiermee kon je materiaal, bv. twee hoeklijnen of strippen, onder een hoek van negentig graden klemmen.
Een mooie klus en niet al te moeilijk, vond ik. Al kon je vanwege de voorgeschreven tijd je geen misstap veroorloven.
De examens waren achter de rug, de uitslag en de cijfers werden bekend gemaakt en ja hoor wat ik al hoopte en een beetje verwacht had, ik was geslaagd.
Voor het werkspoorexamen had ik een ruime voldoende voor de zeven theorievakken, met maar één zes voor meetkunde.
De zes praktijk onderdelen gaven drie zevens, twee G en een acht voor mijn werkstuk.
De Bemetel uitslag gaf de volgende resultaten aan; verzorging werkboekje goed, vakkennis goed en voor praktijk een acht.
Het proef theorie-examen van Bemetel, wat niet meetelde voor het examen, was wat minder; Twee vijven, twee zessen en een acht voor meetkunde.
Bij het diploma uitreiking, wat werd gedaan door de Directeur van Werkspoor de Hr.van Zwet, bleek dat ik het hoogste cijfer had van de kandidaten Bank - Plaatwerken voor mijn werkstuk. Ik voelde me best vereerd.


































Nog voor de vakantie, als je ten minste bij Werkspoor wilde blijven en in de fabriek wilde gaan werken, kon je opgeven naar welke afdeling in de fabriek je voorkeur uitging, dan werd er gekeken of dat streven haalbaar was.
Ik hoefde die keuze nog niet te maken. Ieder leerjaar werd er aan één of twee jongens gevraagd om nog een jaartje langer te blijven dit om de leerlingen wat te assisteren en vooral om de aanvoer van klein werk uit de fabriek te begeleiden en af te maken. Voor het gereedmaken van zo, n order kreeg de leerschool geld uit de fabriek.
Zo werd ook aan mij gevraagd of ik er nog een jaartje aan vast wilde knopen en dus kon ik na de vakantie weer terug keren naar mijn oude stek.
Veel veranderde er niet voor mij toen het nieuwe schooljaar weer begon.
Alleen had ik wat meer vrijheid om het fabrieksterrein op te gaan hetzij voor een boodschap voor een leraar of om achter bepaalde materialen aan te gaan die nodig waren voor de leerschool.
Toen zag ik pas echt hoe groot en indrukwekkend en veelzijdig het bedrijf was, ook kon ik broer Kees af en toe eens opzoeken. Je moest wel opletten dat de baas van een afdeling niet in de gaten kreeg dat je daar niets te zoeken had want dan werd je weggestuurd en ging er vaak een telefoontje naar de leerschool.

Werkspoor leek qua bedrijvigheid op een dorp. Er was een diversiteit aan gebouwen waarvan sommige aan elkaar gekoppeld waren en andere weer apart stonden. Het hele enorme terrein werd doorsneden door enkele hoofdstraten die weer verbonden werden door zijstraten en paden. Een enkele zijstraat of steegje was genoemd naar een (oud)medewerker, een vroegere baas of chef. Zo had je de Lubachstraat. Dit was een klein steegje waarin o.a. een verfmagazijn was gevestigd.
Bijna ieder gebouw, behalve het kantoor, was ook bereikbaar via het spoor.
De rails liepen tot in de gebouwen en soms er zelfs door heen. In twee brede straten, die tussen de gebouwen doorliepen, reed een traverse waarvan er één er van in een enorme grote en een één meter diepe put zijn weg vond.
De traverse noemde wij een vervoermiddel die over aparte rails reed en waarop haaks hierop rails waren bevestigd. Hierdoor konden wagons soms geladen met materialen of treinstellen in diverse stadium van afbouw van het hoofdspoor of van de ene hal via de traverse naar een van de hallen aan de overzijde gebracht worden. Een apart gezicht om een treinstel overdwars over het terrein te zien gaan. Via wissels stond ieder spoor in verbinding met de hoofdspoorlijn die door het centrum van het bedrijf ging en in verbinding stond met het spoorlijnennet van de Nederlandse Spoorwegen. Ook reden er over het terrein een paar locomotieven, waaronder een enkele nog op stoom, deze moesten de wagons en treinstellen brengen naar de gewenste locatie.
Ook waren er hijskranen die over de rail hun werk moesten doen. Ook hier was er nog één die werkte op stoom. Wel was er een kraan van het merk Nelson die met luchtbanden was uitgerust en zodoende overal inzetbaar was. Ook reed er nog een portaalkraan, met een grote overspanning, op rails over een gedeelte van het terrein waar onderdelen van de bruggenbouw in elkaar werden gezet, terwijl de torenkraan die bij de haven moest laden en lossen, met zijn vijf en twintig meter hoogte overal boven uit stak.
De afdeling transport was ook nog uitgerust met diverse handige kleine trekwagentjes waarachter een aantal karretjes konden worden gekoppeld om zodoende vanuit het magazijn de afdelingen te kunnen bevoorraden. Omdat er ook nog diverse heftrucks, al of niet gekoppeld met een wagen, van de straat gebruikt maakten kon je begrijpen dat je goed moest uitkijken als je de straat of rails moest oversteken.
Altijd liepen er onder werktijd wel mensen over het terrein, alleen of vaak met z, n tweeën, op weg naar een andere afdeling, één van de gegroepeerde wc, s, het kantoor of tegen etenstijd in groten getale naar een schaftlokaal. In deze schaftlokalen was trouwens niet meer te krijgen dan thee of koffie en een gevulde koek.  Bijna iedereen had z, n broodtrommeltje mee van huis en liet vaak een meegebrachte fles vullen met koffie. Deze schaftlokalen gingen niet eerder open als de toeter of sirene het tijdsein aangaven.
In de (werk)kleding van de werkspoorders was nog al wat variatie, aan de kleding (overalls) van de arbeiders kon je vaak hun beroep of status aflezen.
De bazen van een afdeling waren te herkennen aan hun groene of bruine stofjassen, als je in die kleding liep had je wat bereikt, werd er tegen je opgezien en was je ook bekend in het bedrijf.
De overalls had je ook in enkele soorten en kleuren. De bankwerkers uit de machinale, YA, en rijtuigbouw hadden gewone blauwe overalls terwijl bij de bankwerkers in de bruggenbouw de kleur overwegend gebroken wit was. De lassers hadden een dikke overall, met of zonder capuzon ook in de kleur gebroken wit.
De timmerlui liepen weer in een bruine overall, maar de controleurs hadden weer een bruine of groene overall aan, dit was weer afhankelijk bij welke controleafdeling ze behoorde. De schilders hadden uiteraard een dunne en gebruikelijke witte overall.
Van de aanwezige gebouwen was de oude smederij wel het markantste gebouw met in het midden er boven uit stekend een fraaie schoorsteen. Er vonden niet veel werkzaamheden meer plaats in deze enigszins verwaarloosde en verouderde werkplaats. Wat ik me herinner zijn de twee smeedblokken die door middel van perslucht bediend werden. Al waren er twee mensen voor nodig om goed smeedwerk er onderuit te krijgen. Eén man bediende de handel waardoor het bovenblok met grote kracht naar beneden en weer omhoog ging terwijl zijn collega het te smeden en roodgloeiend verhitte materiaal er met een tang onderlegde en iedere keer gelijk met het op en neer gaan van de hamer razendsnel keerde.
Dat perfecte samenspel leverde behalve een hoop herrie ook een mooi schouwspel op. Ook kwam er klein gereedschap als kraspennen en keurnagels onder de hamer vandaan. Verder stonden er nog twee zware hydraulische persen die materiaal uit een gloeioven desgewenst in een bepaalde vorm kon persen.
In latere jaren werd de smederij nog als opslag voor de gieterij modellen gebruikt totdat het gebouw op een nacht in juli 1969 in de brand vloog waarbij de eigen vrijwillige brandweer van Werkspoor assistentie kreeg van de brandweer uit Zuilen en Utrecht. Het gebouw branden geheel af daarbij geholpen door de soms kostbare houten modellen die er hoog opgestapeld lagen.
Veel geluid, lawaai, zeg maar herrie, hoorde trouwens bij het afwisselend werk wat bij Werkspoor geproduceerd werd.
Er werd toen nog, weliswaar nog sporadisch, geklonken aan brugstellen. Ook dat was een samenspel waar drie mensen bij betrokken waren, waarbij de één de klinknagels verhitte en vervolgens met een tang in het gat schoof waarop de andere twee met de klinkmachines de te klinken gedeeltes aan elkaar klonken waarbij horen en zien je verging.
Het richten van de aangebrachte beplating aan de treinstellen deden je oren ook al geen goed al was het uitrichten en vlakken van de wanden een zeer specialistisch werk.
Met een acetyleen brander werd er door de vakman op de plaat een plekje verhit waarbij met een vlakhamer er omheen getikt werd om vervolgens de plek weer af te koelen.
Bij afkoeling kromp dat gedeelte van de plaat en werd strakker. Om zo,n hele zijwand van een treinstel vlak te krijgen was deze bezaaid met blauwe putten van de brander voordat hij goedgekeurd werd voor verdere behandeling zoals plamuren en verfspuiten.
De  Gieterij was een speciaal gebouw met een aparte status, gelegen in de hoek van het werkspoorterrein pal achter de huizen aan de Cartesius weg.
Het had meer weg van een bedrijf in een bedrijf, het lag wat afgelegen, had een eigen kantoor, kantine, wasgelegenheid en ook een onderhoudsdienst.
De werknemers hadden ook al afwijkende overalls met een eigen logo, terwijl de productiehal een middelpunt was van stof en herrie wat werd veroorzaakt door de grote gietkannen met vloeibaar ijzer die met de kraan verplaatst werden om vervolgens in een mal geloosd te worden terwijl er ook altijd heftrucs die met grote snelheid zich tussen de obstakels doorwurmden en met getoeter door de aanwezige deurflappen naar binnen of buiten reden. Oppassen dus.
Net naast de gieterij stond ”de Beul”, een cirkelvormig gebouw, geheel opgetrokken uit plaatstaal met een kleine opening aan de bovenkant.
Hierin werden grote stukken afgekeurd gietwerk of  gietijzer afkomstig van derde in kleinere stukken verpulverd.
Dit gebeurde als volgt; door middel van een kraan die over het gebouwtje heen reed werden de te bewerken stukken door de  bovenliggende opening erin gelegd, vervolgens pikte dezelfde kraan een enorme stalen kogel van zo,n meter doorsnede op en liet deze van een meter of twaalf hoogte door het gat heen op de stukken vallen.
Behalve de trilling van de grond die ver in de omtrek te voelen was gaven de rondspattende scherven een mooi knaleffect. Als de stukken klein genoeg waren werden deze door een sterke magneet aan de haak van de kraan er uitgevist.

Na nog een extra jaar leerschool stond ook ik voor de beslissing om de fabriek in te gaan. Ik had er eigenlijk niet zo veel zin in.
In de werkplaats moest er n.l. op tijd gewerkt worden, met ander woorden dat er voor de werkzaamheden die je verrichten een bepaalde tijd vastgesteld was waaraan je je moest houden, in de opbouwhallen vaak samen met anderen maar vooral in de machinale YA was die tijd ingesteld op het individu.
Hoewel ik hier nog niets mee te maken had gehad leek het mij niets al dat gejaagd. Er was wel een afdeling, waar niet met een voorgeschreven tijdsopdracht gewerkt werd en die mij wel aanstond. De algemene dienst.
Deze Dienst zorgde voor het algemene onderhoud van gebouwen en terreinen van Werkspoor, zowel op het gebied van schoonmaakdiensten, onderhoud en reparaties, bestrating, machines, gereedschap en het wagenpark. Terwijl ook kleine nieuwbouwprojecten er onder vielen. Diverse klussen werden echter ook uitbesteed. Zo waren er constant medewerkers van o.m. aannemersbedrijf Stolker op het terrein aanwezig die ingezet werden voor de meest uiteenlopende klussen. Van het ophogen van verzakte spoorrails en bestrating tot het maken van kleine verbouwingen. Zo hadden zij op het terrein ook een eigen werkplaats tot hun beschikking.
Het kantoor van de Algemene Dienst waarin ook de chef van de afdeling was gevestigd in het hoofdkantoor.
De werkplaats lag weer hier vlak achter, ook langs de spoordijk, en was verdeeld in een gedeelte voor de bankwerkers en elektriciens terwijl onder hetzelfde dak ook de garage een plek had. Het hoofd van deze garage zat in één kantoortje met de baas en voormensen van de andere afdeling. Het kantoortje vormde samen met een muur  precies de afscheiding tussen de twee werkplaatsen.
Tegenover dit gebouw werd later een afdeling ondergebracht voor de wat minder valide en langdurige zieken die weer aan de slag moesten. De Sociale werkplaats.
In deze afdeling werd o.m. het kleine handgereedschap gerepareerd, er werkte zo afwisselend  tussen de vijf en de tien mensen.
Ook was er nog een kleine timmerwerkplaats waar behalve kleine reparatieklussen, tevens kisten werden gemaakt ten behoeve van het transport van onderdelen.
Dus probeerde ik ook bij de bankwerkers ondergebracht te worden, mede omdat een klasgenoot van mij, Piet Meyer, een jaar eerder de overstap al gelukt was waarbij hij het geluk had dat zijn broer Gerard al zo,n vijf jaar eerder ook daar begonnen was. Hun vader werkte trouwens ook in het bedrijf maar dan als bankwerker in de bruggenbouw. Hun ouderlijk huis stond niet ver weg n.l. in de st. Josephlaan.
Een familie verbintenis zoals de familie Meyer was zeker niet uniek bij Werkspoor. Er waren vele familie verstrengelingen op het bedrijf hetzij oom en neef of vader en zoon, broers. Er werd wel eens gezegd dat je niet aangenomen werd als de familienaam niet voorkwam bij de afdeling personeel.
Het lukte mij om geplaatst te worden bij de algemene dienst en kon ik beginnen bij mijn nieuwe baas de Hr. Van Straaten, in het begin kreeg ik alleen kleine klusjes, natuurlijk om te kijken wat voor vlees er in de kuip zat en daarnaast moest ik vaak als hulpje van een oudere assisteren. En iedere vrijdag de werkplaats schoon vegen dit wel samen met Piet Meyer. We waren immers de twee jongste van het stel.
Ook werd ik in deze periode benaderd door Gerrit Peek, een oudere collega en fanatieke leden werver van de vakbond KAB, om lid te worden van de bond.
Aangezien ook mijn vader lid was van een katholieke bond en de collega,s ook bijna allen bij een bond waren aangesloten, werd ook ik lid en wel op 1 augustus 1961. Ik trad toe tot de metaalbond st. Eloy, behorende bij de KAB. De aanvangscontributie bedroeg 50 cent per week en werd aan huis opgehaald, na betaling kreeg je een zegeltje in een contributieboekje met de waarde erop. Militairen hoefde niet te betalen, zij kregen een zegeltje met een M.
Toen kreeg ik na enkele maanden inwerken een oproep om in het leger van Hare Majesteit te gaan. Op 6 december 1961, de dag van de cadeautjes en ik was pas 18 jaar, moest ik me melden in de Snijders kazerne in Nijmegen.
Na 24 maanden diensttijd te hebben volbracht via Nijmegen, Arnhem en ten slotte als brandweerman aangeland op het Kamp van Zeist te Soesterberg, kon ik na mijn plunje te hebben ingeleverd, weer terugkeren bij Werkspoor.
Gedurende mijn dienstijd was ik in dienst gebleven van Werkspoor. Het bedrijf mocht je niet ontslaan als je onder de wapenen moest, maar mocht je jammer genoeg ook geen salaris of dividend tegemoet zien.
Toch deden ze moeilijk bij de afdeling personeelzaken bij mijn geplande terugkomst.
Ik kon niet naar mijn vorige afdeling, er was daar een wisseling van de leiding geweest en ik had voor mijn diensttijd denk ik te weinig indruk gemaakt. Ze konden me in ieder geval niet meer herinneren. Maar, ik kon wel terecht bij de bruggenbouw of in de rijtuigen.
Dat weigerde ik, daar had ik totaal geen zin in.Toch moest werkspoor me werk aanbieden en naar veel soebatten en overleg met de nieuwe baas van de algemene dienst kon ik bij mijn oude afdeling opnieuw beginnen.

Er was in dat twee jaar dat ik andere heren had gediend nog al wat veranderd op het Werkspoorterrein.
Een enorme hoge kraan die van beneden af bedienbaar was en met tuidraden was vastgezet, markeerde tot in de verre omtrek het beeld. De dikke staaldraden scheerde over de gebouwen heen en zaten soms wel over een paar honderd meter verankerd op diverse plaatsen van het terrein.
Werkspoor had n.l. een order binnengekregen voor het vervaardigen van schuiven voor een aantal sluizen, dit in het kader van de Deltawerken en daar was zwaar en speciaal gereedschap voor nodig. Deze kraan was er speciaal voor neergezet om de materialen over grote afstand over het buitenterrein te transporteren en om het gewicht van een schuif aan te kunnen.
En dat waren nogal kolossen.
Speciaal voor het staalblazen en schilderen van die enorme schuiven, was er op het terrein uit stalen dubbelwandige golfplaten een loods gebouwd met een complete straal en spuitinrichting, hier werd een in elkaar gelaste schuif op lorries naar binnen gereden waarna deze d.m.v. vijzels er van af werd getild en op jukken werd geplaatst zodat de lorries er leeg onder uit gereden konden worden, zodoende kon ook de onderzijde van de schuif behandeld worden. Na het stralen, schilderen en drogen werd de schuif weer voorzichtig terug op de lorries getakeld en deze kwam er fraai gestraald en voorzien van een laag zink de loods weer uit.
Er was echter nog meer gebouwd.
Aan de haven was een complete nieuwe fabriek verrezen. De apparatenbouw had zijn intrede gedaan in Utrecht. Vanwege beperkte uitbreidingsmogelijkheden in Amsterdam werd er besloten om de ketel en apparatenbouw in zijn geheel over te plaatsen naar Utrecht.
Ingeklemd tussen de eigen oude elektriciteitcentrale, de nijverheidsweg, de haven en de oude smederij was een imposant gebouw gekomen die met een hoogte van 25 meter gelijk was aan de er naast bij de haven staande torenkraan.
Het rechthoekige gebouw met een afmeting van zo, n 100 bij 120 meter en waarbij de deurenopeningen liefst 15 meter hoog waren, was onderverdeeld in drie hallen die in open verbinding stonden met elkaar. Verder was er aangebouwd een kantoor van drie verdiepingen met op de begane grond een waslokaal en kantine.
De hallen werden genoemd naar de capaciteiten van de kranen die op 20 meter hoogte hun werk deden.
De 15 ton hal, deze was vijf meter lager dan de andere twee, hierin reden twee kranen met een hefcapaciteit van ieder 15 ton.
De 80 ton hal, de middelste hal. Het hijsvermogen van deze twee kranen was ieder 80 ton met een kleine blok van 15 ton
De 30 ton hal, Hier konden de twee kranen ieder 30 ton tillen met nog een klein hijsblok van 7.5 ton.
In het verlengde van dit gebouw en schuin achter de oude smederij was nog een gebouw neergezet wat behoorde bij de apparatenbouw. Dat waren twee hallen in open verbinding met elkaar.
Hier werd de beplating en andere onderdelen die nodig waren voor het maken van een stoomketel of andere apparaten, afgetekend, gesneden en indien nodig gewalst of verder    machinaal bewerkt.
Ook was er een magazijn t.b.v. de apparatenbouw in gevestigd.
De bussenbouw leek goed te draaien gezien het aantal onderstellen die buiten opgeslagen waren en degene die rijklaar stonden. Wat opviel waren de mooie gebogen voorruiten die later mode werd.
Verder was er een werkplaats waarin gaskachels gemaakt werden. Deze waren door een speciaal team ontwikkeld op de tekenkamer. In de praktijk bleken er diverse fouten en storingen in de kachels te zitten zodat dit project later werd stop gezet.
De bruggenbouw was fascinerend om te zien hoe delen van een brug in elkaar werd gezet. Het klinken had afgedaan en er werd volop gelast. Later, net voor de sluiting van deze afdeling, was er nog een lasautomaat ontwikkeld die de hoeksteunen die onder het stalen wegdek voor versteviging moest zorgen op de beplating lasten.
Ik geloof dat deze investering maar kort heeft dienst gedaan en is gesloopt en als oud ijzer verkocht.


Toen ik weer bij de algemene dienst binnenstapte kon ik me nog wel een paar mensen herinneren. Uiteraard de gebr. Meyer die waren niet weg te slaan al was Piet bijna gelijktijdig met mij ook in het leger geweest, alleen veel korter dan ik.
De baas van de bankwerkers en elektriciens, en dus ook van mij, was van Pommeren, die kon ik me alleen nog vaag in zijn vorige baan als voorman voor mij halen maar hij was inmiddels gepromoveerd.
Hij was geen onaardige maar wel een druk doende type die zich niet veel met ons bemoeide maar het meeste overliet aan zijn twee voormensen. Hij was een fanatieke aanhanger van de PVDA en kon, op het ruzie maken af, in discussie gaan met zijn buurman, het hoofd van de garage die als tegenpool een felle aanhanger was van de KVP. Vooral tijdens de verkiezingen was het voor ons weer smullen geblazen.
Een keer net voor Pasen haalde Piet en ik een streek uit. Van Pommeren kocht toen een stel eieren bij één van de privé handelaartjes die je overal op het terrein had. Wij zagen onze kans schoon en dompelde een twintigtal hiervan in een bak sneldrogende verf waarna we ze weer in de eierendoos teruglegde.
Het werd geen dankbetuiging toen hij het in de gaten kreeg. De eieren verdwenen in de vuilnisbak en hij heeft nog weken lopen polsen wie dit op zijn geweten had.
Van Pommeren schreef jaren later, net voor zijn pensionering, nog geschiedenis toen, voor hij een exotafles (een koolzuurhoudende frisdrank) wilde openen, deze ontplofte en hij een scherf in z,n oog kreeg. De zaak kreeg uitgebreide aandacht in een VARA programma op de T.V. en resulteerde in een forse schade vergoeding vooral omdat hij blind was geworden aan dat oog. Later verdween exota geheel uit de schappen.
Frans de Kruiff  was één van de twee voormensen. Een rustige man die het werk overzag, met de mensen besprak en zo nodig meehielp. De andere voorman was een gezellige dikkerd zat bijna altijd op het kantoortje en behandelde en verdeelde de binnenkomende opdrachten en storingen. Had op de werkvloer weinig te zoeken. Kwam onverwachts en triest aan zijn einde toen hij overleed aan een dubbele longontsteking, opgelopen in een warm weekend toen hij in de tuin van zijn dochter aan het werk was en toen zo transpireerde dat hij zijn shirt uittrok en afkoeling zocht op de wind.
Onze afdeling bestond uit zo,n 20 mensen. Behalve de al eerder genoemden was er natuurlijk nog vakbond ronselaar Gerrit Peek. Hij was voor de afdeling overal inzetbaar maar vaak te vinden in de smederij en zagerij.
Voor het solderen en autogeen lassen was de specialist, rooie Kees. Een introverte en wat oudere vrijgezel die een vast hoekje in de werkplaats tot zijn domein had. Alle lijmtangen en takels die er op werkspoor te vinden waren kwamen voor onderhoud of reparatie onder zijn handen. Alle gereedschap en onderdelen stonden samen met speciale potten vet bij hem keurig in zijn hoekje gesorteerd, je kon er maar beter van af blijven.
Eddy van Hulzen uit Kockengen, kwam ieder dag op de brommer en zong op een katholiek kerkkoor evenals trouwens Gerard Meyer. Gregoriaans was hun lieveling thema en werd door hun samen nog wel eens ten gehore gebracht, wat niet iedereen kon waarderen.
Waar je niet omheen kon was kale Gerrit. Gerrit was in zijn jeugdjaren getroffen door een ziekte waardoor er geen haargroei meer mogelijk was. Hij had werkelijk geen haartje op zijn enigszins roodkleurig hoofd. Hoewel hij vaak een hoed op had schaamde hij zich absoluut niet voor zijn handicap, sterker nog hij kon er wel eens de draak mee steken. Toen ik ging trouwen in 1968 was hij met enkele collega,s op de bruiloft aanwezig en deed hij een act. met een pispot op zijn kale kop.
Hij was vrijgezel en woonde samen met zijn vader aan de Amsterdamse straatweg.
Gerrit was de man van het touw en de staaldraden. Er was bij Werkspoor nogal wat touw en vooral staaldraad nodig voor het vele hijswerk wat er werd verricht door de diverse kranen. Deze werden in verschillend diktes aangevoerd op rollen waarna Gerrit er door middel van splitsing  hijsstroppen van maakte. Als het zware draden waren had hij wel eens hulp nodig. Ook ik heb hem wel eens moeten helpen. Dan werd de draad gespannen tussen twee bankschroeven die op zo.n  twee meter afstand van elkaar stonden, werd de kabel open getorst en de losse parten er tussen door gevlochten. Alles was handwerk, hoe dikker en weerspannige de kabel hoe zwaarder het was.
Als de klus klaar was had het een fraaie strop, met aan iedere kant een lus, als resultaat.
Gerrit kreeg later kanker aan zijn stembanden, kon niet meer praten en is na zijn pensionering vrij snel gestorven.
Dan had je ook nog “de behanger”, althans zo noemde ik hem omdat hij, in mijn ogen bijna ieder dag, direct na werktijd snel op zijn fiets stapte om bij de mensen te gaan behangen.
Hij had als één van de weinige een ochtendkrant bij zich, Het Vrije Volk. Onder werktijd gingen we altijd stiekem naar de sportartikelen kijken terwijl s,maandags de voetbaluitslagen van de afdeling utrecht het belangrijkste was. Zijn belangrijkste taak was het in werking houden van de plaatsnijmachines.
Er was ook nog een min of meer onopvallende en aardige man, ik dacht dat hij Huub heten, die nooit kwaad werd en altijd aardige verhalen kon vertellen, al of niet gefantaseerd. Hij was een jaar of 50, getrouwd en geen kinderen. Sommige van zijn verhalen/belevenissen zouden hem in deze tijd veel ellende hebben kunnen bezorgd.
Dan had hij het over zijn twee puberende lieveling nichtjes die altijd maar op zijn schoot wilde zitten en waarbij hij de wildste erotische fantasieën bij kreeg. En dat vertelde hij iedere keer maar weer aan ieder die het maar hoorde wilden.
Er waren ook onderhoudsmensen met een vaste werkplek. Zo was er een bankwerker, Henk, die alleen verantwoordelijk was voor het onderhoud en reparatie van de machinale afdeling YA.
Henk had een uitstapje gemaakt naar Amerika maar was door ziekte en heimwee van zijn vrouw, binnen het jaar, teruggekeerd naar Nederland en kon zijn oude baantje weer terug krijgen.
Een ander, in dit geval heette de monteur Kees, had weer de verantwoording voor de centrale. Behalve voor de elektriciteit, daar ging weer een elektricien over, had hij de verantwoording over de luchtvoorziening.
In de centrale stonden diverse compressoren die door middel van leidingen die door het hele bedrijf waren aangelegd, bijna overal de luchtdruk bracht die nodig was voor de vele hand slijpmachines en diverse kleminrichtingen bij andere apparatuur. Ook liepen er over het hele terrein leidingen waardoor zuurstof en aardgas stroomde en waar je in een hal zo op kon aankoppelen.
De bankwerker voor de apparatenbouw was Nico Schouten, hij onderhield de machines, zoals perspompen, rolstellingen, ect, zoals die daar gebruikt werden.
Gijs Mackaay was een collega waar ik net als met Piet Meyer nog vele jaren op het bedrijf mee op zou trekken.
Gijs was een verstokte vrijgezel, woonde bij zijn vader en moeder in de Potterstraat, waar hij na het overlijden van zijn ouders ook zou blijven wonen.
Hij was de specialist van de hijskranen zowel buiten als binnen in de hallen. De stoomkraan en locomotief, die overigens al snel werden vervangen, had zijn voorkeur.
Ook als de hijsdraden van de kranen vervangen moest worden werd Gijs opgetrommeld waarbij ik hem diverse malen moest assisteren.
De ponton die in de haven lag en gebruikt werd om diverse grote producten over het water te transporteren moest al naar gelang de zwaarte van het werkstuk gevuld worden met water, verdeeld over diverse kamers. Hiervoor was ook Gijs de aangewezen persoon.
Later kreeg hij als hobby elektronica, dat gaf hem een streepje voor bij de meeste van ons en zelfs bij de elektriciens.
Ook stonden er in de werkplaats, afgeschermd achter een muurtje, drie draaibanken. Één ervan kon door ieder van ons gebruikt worden, de andere twee waren bezet door twee draaiers waarvan er één, Manus een klein mannetje van amper één meter zestig, niets anders deed dan vervangende onderdelen draaien voor gereedschap of machines terwijl de ander, Henk ,net zo klein, branderneuzen draaiden.
Deze branderneuzen waren een onderdeel van een Shell vergassingssysteem SGP. Deze gekoelde neuzen vervormden op den duur door de hoge brandertemperatuur en moesten dan gerepareerd of vervangen worden. Ze werden vanuit de hele wereld in Utrecht aangeleverd. Een branderneus is in verschillend etages opgebouwd en opgelast en heeft een ronde schuif met een diameter van 90 centimeter bij een hoogte van ong. 20 centimeter met in het midden het brandergat. Er boven op zit een kegel gelast waarvan het hoogste punt circa 45 centimeter is.
Draaier Manus beschikte over een hoge kakelende lach. Het was voor ons een sport om door middel van een mop of een sappig verhaal hem aan het lachen te krijgen. Het viel hem dan moeilijk om te stoppen. De baas vond het maar niks. Een lachende Manus, die kon immers niet werken.
Verder hadden we een vaste elektrische lasser. Het was nog eenvoudig in die tijd. Je kon of autogeen of elektrisch lassen waarbij de elektrische laswagens nog groot, log en simpel waren en de afstelling geschieden met een handwiel. Onze lasser, Dolf Labes, had de beschikking over een eigen lashok waarin twee van die laswagens stonden. Behalve het opnieuw oplassen van de branderneuzen kwam al het voorkomende laswerk van onze afdeling bij hem terecht. Soms als hij het heel druk had en de eisen waren niet zo heel hoog gesteld mochten we hem assisteren en ook zelf wel eens een lastang vasthouden.
De afzuig installatie bestond uit een ventilator die in de nok van het gebouw de rook moest afzuigen maar hiervoor volstrekt onvoldoende was daarom moest  bij een flinke lasklus de deuren tegen over elkaar worden opengezet om nog enigszins wat adem te kunnen halen.
Vooral bij het lassen van de branderneuzen werd nogal giftige roestvrijstalen en verchroomde elektrodes gebruikt.
Dolf was een jaar of 45, getrouwd en geen kinderen. Bij één van de jaarlijkse doorlichtingen vanuit het bedrijf werd er bij hem een vlekje op zijn longen geconstateerd. Het bleek kanker te zijn. Volgens hem door het vele roken waar hij een liefhebber van was, dat ook het lassen schadelijk voor de gezondheid kon zijn werd hem niet verteld en kwam ook niet bij hem op. Na een lange lijdensweg overleed hij een paar jaar later.

In mijn beginjaren bij de algemene dienst moest ik links en rechts de ervaren krachten de helpende hand toesteken, volgens hen om ervaring op te doen en dat was ook zo.
Een partner die nog wel eens een beroep op me deed was Gerrit van Soest. De sterke en boers uitziende Gerrit was rond de 50 jaar en afkomstig uit Jutphaas of Vreeswijk. Nieuwegein bestond toen nog niet.
Hij had een voorliefde voor het repareren van deuren en dan wel de vele schuifdeuren die er te vinden waren inclusief de overal aanwezige klapdeuren.
En daar mankeerden nog wel eens wat aan, een rij wiel, boven aan de deur liep wel eens vast of uit de rail en er werd nog al eens een deur uitgereden of beschadigd door een heftruck of wagon.
Als hij op het kantoortje een reparatiebon zag liggen van een deur dan eigende hij hem zich toe.
Aangezien er voor zo,n  klus bijna altijd een dubbele schuifladder mee moest liep Gerrit en hulp (vaak ik) over het terrein te sjouwen met de ladder op de schouders op weg naar het gemelde euvel.
Gerrit was een goedige man die je echter niet moest provoceren want dan moest je maken dat je weg kwam. Hij had wel een bijzonder kenmerk. Als hij met een hamer moest slaan, en dat kwam veel voor bij de deuren, dan ging bij iedere klap die hij uitdeelde zijn mond wagenwijd open, het leek wel of hij met zijn onderkaak kracht wilde zetten.
Een keer, net na de zomer, kreeg Gerrit een klus voor het reviseren van de schuifdeuren van zes hallen. Dat hield in dat er zo,n 24 deuren en dus 28 wielen moesten worden nagekeken. Een mega klus van een paar maanden werk waarin ik ook aanvankelijk tot de uitverkorene behoorde om hem te helpen.
Aangezien iedere deur er met de kraan uitgelicht moest worden hadden we de hulp nodig van de mobile Nelson kraan en dus van het alom bekende duo Lambert en Jozef.
Jozef was de kraandrijver van de Nelson, een gezette, en volgens Lambert eigenwijze, gevluchte Pool die zich in het Nederlands nog niet goed kon uitdrukken en, als het hem uitkwam aldus Lambert, het ook moeilijk verstond. Lambert was de aanpikker die onder de kraan liep, een kleine gezette man met zijn vuile pet op een oor, kauwde aanvankelijk op pruimtabak, later werd het kauwgum, en was de leider van de twee.
Hij was een geboren Wijk C er, praatte plat Utrechts en was een begenadigde moppen verteller.
Ook was hij gek op garnalen en presteerde het regelmatig om in een schuilhut, die bij de bruggenbouw stond, garnalen te bakken.
Hij had met, de altijd netjes geklede en van stropdas voorziene, Jozef een soort haat liefde verhouding waarbij hij de verwensingen, die bijna nooit gemeend waren, zo uitsprak dat Jozef ze altijd verkeerd verstond.
Voor de elektrische storingen en reparaties waren er uiteraard ook elektriciens in de afdeling. Een tweetal hiervan, waarmee ik ook nog jaren mee zou optrekken, liepen ploegendienst. Henk van Elburg en Arie Hoogendoorn.
Het waren twee tegenpolen die het toch goed met elkaar konden vinden. Henk, was wat nonchalant met een klein tikje bravoure en Arie de denker die niet al te veel tegenspraak dulden. Arie was ook Jehova Getuige en dat deed hij vol overtuiging, ging regelmatig in Zuilen langs de deur waarbij hij nog al eens bij een werkspoorder op visite kwam. Hoewel hij onder schaftijd altijd in de Bijbel aan het lezen was probeerde hij nooit zijn collega,s iets aan te praten of te bekeren.
Tijdens de schaftijden heerste er een sirene rust in de werkplaats. Wij gingen niet naar het schaftlokaal maar bleven in de werkplaats om onze broodtrommeltjes te legen. De machines werden uitgezet en vier man gingen in een hoekje klaverjassen.
De overige zaten op de werkbank met de rug tegen een muurtje of het raam de krant te lezen of op een kruk naast de bankschroef. Er werd onderling niet gesproken, af en toe zorgde de kaarters voor enige verstoring van de rust.

Werkspoor ging enkele jaren na de komst van de apparatenbouw verder met het vernieuwen van enkele gebouwen.
Gebouwen die mede moesten zorgen voor een modernisering van het verouderde gebouwenbestand en die bij de latere ontmanteling van Werkspoor ontsnapte aan de sloophamer en ook vandaag de dag nog in een behoefte voorzien.
YB, het gebouw wat aanleunde tegen de machinale YA en er mee één geheel vormde werd gesloopt en vervangen door een modern gebouw, die voorzien van nieuwe hijs kranen weer één ruimte vormden met de andere werkplaats.
Ook bij de rijtuigbouw zou een nieuw gebouw verschijnen. Één van de oude hallen waarin de treinstellen werden aangekleed en afgetimmerd, zou worden afgebroken en vervangen worden door een fraai gebouw van twee verdiepingen. Het werd gebouwd recht tegenover de verbandkamer, de medische dienst van het bedrijf.
Wescon, de montageafdeling van Werkspoor leverde en plaatste de constructie waarbij ook wel eens werknemers van andere afdelingen moesten assisteren.
Ook ik en andere collega,s van de alg. dienst moesten daar menig klusje opknappen.
Hoewel het op de begane grond volledig was ingesteld op de afwerking van een treinstel kwam op de bovenste verdieping de timmerafdeling, beklederij en opslagruimte.
Wij moesten de houtbewerkingmachines inclusief de centrale stofafzuiging en de werktafels verhuizen, instaleren en aansluiten.
Ook werd er, voor het eerst bij Werkspoor, de verwarming verzorgd door middel van gasbranders. Dat waren gloei elementen die door het gebouw heen aan de zijkanten waren opgehangen en door de straling voor warmte zorgde. Aanvankelijk leverde het nogal wat discussie op of het, gezien de werkzaamheden op de afdeling niet brandgevaarlijk zou zijn.
Ook enkele andere afdelingen zouden hierna voorzien worden van deze verwarming.
Om het materiaal, wat boven nodig was, omhoog te krijgen werd er een inpandige lift gebouwd.
Het plaatsen en monteren van de lift, naar ik dacht door de firma Starlift, gaf nog al wat problemen. Ik kon dit van nabij meemaken aangezien ik een aantal weken was uitgeleend aan de monteur van de betreffende firma.
Het was een hydraulische lift met een, ik meen, til capaciteit van 5 ton en die zo groot was dat er een kompleten transportwagen in kon.
Het gebouw zou niet zo heel lang gebruikt worden waar het aanvankelijk voor was bestemd. Na de teloorgang van Werkspoor zou het tot aan vandaag dienst doen als speeltuin Kidz city.

Op het bedrijf was, tot aan de komst van de apparatenbouw met zijn grote kantine met uitgebreide keuken, niet veel te kopen op het gebied van etenswaren. Automaten waren er nog niet en een gevulde koek dat kon nog net in de schaftlokalen, maar daar bleef het ook bij.
Toch was er wel handel op het terrein. Er kon wel eens wat geleverd worden als je de weg maar wist. Niet dat het om gestolen goederen ging, al zal dat wel eens voorgekomen zijn, maar er waren arbeiders die thuis nog een nevenbaantje of wat vee hadden en wat bij wilde verdienen.
In de gereedschapmakerij, welke was gevestigd in YA, was een gereedschapmaker die je wel kon helpen aan wat genot artikelen. Niet alleen kon je daar de wekelijkse voetbalpool van de PVW inleveren, maar je kon ook terecht voor allerlei verpakt snoepgoed, gevulde koeken of spritsen. Tevens had hij nog sigaretten en tabak artikelen in voorraad.
Ik denk dat hij thuis een winkeltje had die door zijn vrouw gerund werd.
De heimelijke verkoop werd natuurlijk niet toegestaan maar naar goed Hollands gebruik werd het gedoogd. Hij had zijn waren opgeslagen in een lade van zijn werkbank en een kast die er vlak naast stond. Als iemand onder werktijd wat nodig had werd er eerst goed gekeken of de baas in de buurt was anders moest je later maar weer terug komen. Met de komst van de apparatenbouw kantine liepen zijn inkomsten terug al kon je daar alleen maar in de schafttijden terecht.

Een belangrijk punt was het meenemen naar huis van spullen wat niet geregistreerd stond en dus niet toegestaan was. Door de leiding werd dit diefstal genoemd.
Toch waren de meningen daar over verdeeld. Het meenemen van een boutje of schroefje een stukje schuurpapier, een stukje ijzer, kortom alles wat in een tas paste, behalve gereedschap, dat moest kunnen, was de heersende mening. Het bedrijf dacht daar anders over. Er werd door de portiers na afloop van de werktijd en  bij het verlaten van het terrein steekproefsgewijs gecontroleerd waarbij verplicht de tas moest worden geopend en in sommige gevallen de jaszakken doorzocht.
Nu werd er ook wel eens op grotere schaal uit één van de magazijnen gestolen, materialen of gereedschap dat dan in kleine porties of kompleet via andere wegen het terrein verliet.
Een teleurstellende opbrengst leverde een diefstal op die door een nachtdienstmedewerker in de late avond werd gepleegd.
Niet alleen werd hij betrapt, door een nachtportier die zijn ronde maakte, toen hij met een doos wc papier een magazijn verliet maar bij controle bleek het ook nog een doos vol maandverband te zijn.
Een dubbele strop dus.
Om de diefstallen en kleine vergrijpen enigszins tegen te gaan kon je via het invullen en inleveren van een speciaal formulier allerlei materialen en gereedschap kopen tegen inkoopsprijs.
Ook kon je met het meeleveren van een constructietekening iets compleet in elkaar gelast of gebouwd krijgen waarbij er wel grenzen waren aan de grote van het project.
Dit werd genoemd en omschreven als een Kleinorder.
Één van de leidinggevers van het magazijn zat in het bestuur van voetbalvereniging HMS.
Deze club was toe aan een nieuwe kantine en deze persoon bestelde via een Kleinorder wat stalen balken, hoeklijnen en strippen. Gerard en Piet Meyer, maakte, als trouwe HMSers en gedeeltelijk in hun vrije tijd, van het geheel een soort bouwpakket.
Er waren wel enkele vrachtwagens nodig om deze “kleinorder” gefaseerd af te voeren waarbij bij het verlaten van het bedrijf de controle op de hoeveelheid materialen wel eens overgeslagen werd.
Op een gegeven moment was het een rage om een stalen roeiboot te bouwen. Het was mogelijk om in de avonduren op een bepaalde plaats de beplating te knippen of te snijden en vervolgens in elkaar te lassen. Er waren speciale afteken mallen ontworpen die de vorm van de boot bepaalde. Deze mallen kon je lenen.
Ook broer Kees en ik hadden het plan opgevat om twee roeiboten te maken. We kochten de benodigde hoeveelheid platen en samen met een kopie van de mallen een platenschaar wat hoeklijn en andere materialen lieten we dit bij ons ouderlijk huis bezorgen waar we op het grind van onze kleine achtertuintje de beplating zou knippen en de boten in elkaar zouden zetten. Een goede plek want vlak voor het huis was een sloot die via een ringvaart uitkwam op de plassen.
Ik had gezorgd voor een 220 volt lastrafootje en Kees kon wel aan 2.5 mm laselektrode komen.
In onze tuin stonden twee prachtige fruitbomen, een pruimen en een kersenboom, daartussen in kon, op het grind, precies één boot gebouwd worden.
De bouw liep voorspoedig al was de tuin herschapen in een kleine scheepswerf en waren onze ouders steeds minder blij met het uitzicht.
Op een gegeven moment waren we zover. De boten waren waterdicht en er kon geschilderd worden. Eerst moest echter de roest eraf. Kees had op de zaak een vloeistof gekregen waarmee je de boot moest insmeren om de roest te verwijderen waarna na droging de ijzermenie er op aangebracht kon worden.
Het was goed spul, het werkte prima maar het stonk behoorlijk en het was zo dun als water.
De boten kozen het ruime sop, de tuin werd weer opgeknapt, en iedereen was blij.
Alleen de fruitbomen verloren al vroeg hun bladeren en in het volgend voorjaar kwam er geen blad meer aan de bomen zodat de eigen kersen en vooral pruimen geschiedenis waren. Het antiroest middel bleek nogal giftig te wezen.
Mijn vader kon een tijdje geen boot meer zien.

Om voor een nieuwe opdracht een reële werkzame tijd te bepalen werd, vooral in de machinale, soms als calculator de tijdcontroleur ingeschakeld.
Deze, op dat moment niet erg geliefde persoon, liep het hele traject van bewerkingen aan het product af om zodoende een tijdslimiet vast te stellen.
De controleur stond met een soort legplank op zijn borst waarop was bevestigd een papier met allerlei graderingen van het werk die er gedaan moest worden en een tijdsklok waarmee hij exact kon aangeven hoelang er over de werkzaamheden gedaan werd.
Ook moest hij bepalen of de man niet bewust het werk vertraagden bv. als hij bij een boormachine actief was of hij wel de juiste boorsnelheid en voeding gebruikten.
Doordat hij constant op de lip van de man stond gaf dat wel eens irritatie.
Aan de uitkomst van deze controleur werd de tijd vastgesteld hoelang er voortaan over de bewerking gedaan mocht worden.
Het was dus voor degene die het werk uitvoerde belangrijk om de gulden middenweg te kiezen aangezien hij via zijn opdrachtbonnen aan de opgegeven werktijd gehouden werd.
Over het algemeen kwam men met de opgegeven tijd wel goed uit, men hield op het einde van de week, door soms wat slimmer of harder te werken, wel eens wat uren over.
Het was de bedoeling dat je deze inleverde maar ze werden ook wel eens opgespaard om het soms wat rustiger aan te doen of om iets voor zich zelf te maken.
Vooral, aanvankelijk zaterdags maar later de vrijdagsmiddag, werd hiervoor gebruikt.
Ook zag je, vooral zomers, wel eens mensen die een luchtje gingen scheppen en een plekje zochten om te ontspannen.
Nu was er op het enorme terrein genoeg plekken te vinden waar je kon verschuilen al moest je oppassen voor één van de portiers, die al of niet gewaarschuwd, juist op die plekken verscheen waar hij normaal gesproken nooit kwam.
Het terrein van Werkspoor werd aan twee kanten begrensd door een sloot. Op veel plaatsen was tegen de slootkant aan een opslag van allerlei soort materialen, w.o. stalen balken, lorrie,s, afgekeurde of niet gebruikte onderdelen van een trein, stalen mallen, etc.,
Soms lagen deze vele meters hoog en waren overgroeid door bramenstruiken.
Hier achter waren er plekken gecreëerd waar je wel eens enkele personen kon betrappen.
Hoewel wij bij de algemene dienst geen tijdsproblemen hadden, een tijd voor een reparatie of een periodieke klus viel niet te voorspellen, werd er natuurlijk van ons verwacht dat we de hele week bezig waren aan iets zinvols.
Toch namen Piet Meyer en ik ook wel eens een rustpauze vooral op de vrijdagmiddag als van ons werd verwacht  dat de boel schoongemaakt moest worden.
Wij gingen dan richting de sloot die grensde aan het kanaal. Hier was eerst een houthaven geweest waarin boomstammen werden gelost die via het kanaal werden aangevoerd en vervolgens werden opgeslagen om later tot planken te worden gezaagd.
Tijdens mijn diensttijd was de haven gedempt en werden de houten balken en planken gezaagd aangevoerd en in stapels van zo,n drie meter hoog langs de slootkant opgeslagen. Een gedeelte van het hout waaronder vele houten platen kwam terecht in een open houten loods waar ze door het doorwaaien van de wind gelegenheid kregen om te drogen.
Hierachter, met zicht op de boten in het kanaal, hielden wij wel eens onze rustpauze,s.

Een buitenbeentje, in de productielijn van Werkspoor, was de komst van de polyester afdeling, de Structural. Deze afdeling, klein begonnen, groeide uit tot de eerste afdeling van werkspoor waar het merendeel van het personeel uit vrouwen bestond, waarbij de Antilliaanse en Spaanse vrouwen ruim vertegenwoordigd waren.
Hun werk bestond er hoofdzakelijk uit om in een mal polyester matten laagje na laagje op te leggen waarbij voortdurend hars met verharder werd toegevoegd, deze combinatie werd met een rol samengeperst tot een stijve massa die na harding een sterke polyester laag werd.
Ondanks de sterke doordringende hars lucht leek het door het dragen van witte overalls en stofjassen soms meer op een laboratorium.
Er werden diverse projecten ontwikkeld waarbij er één het meeste opviel en ook de meeste aandacht kreeg. De geheel van polyester gemaakte zeewaardige zeiljacht. Hiervan zijn er enkele gemaakt die onder veel belangstelling hun proefdoop maakte in de
Werkspoorhaven. Toch was het project geen groot succes waarschijnlijk waren de kosten veel te hoog.
De intrede van de polyester lantaarnpaal was wel een geslaagd idee. Een zelf ontwikkelde rolmachine zorgde ervoor dat de palen bijna automatisch tot stand kwamen. Er was door de overheid veel vraag naar.
Bij de sluiting van het bedrijf zijn deze mallen, samen met twee medewerkers overgegaan naar  ……in Maarsen.
De aanwezigheid van vrouwen in deze mannenwereld gaf wel eens aanleiding tot een enkele (ongewenste) relaties als je tenminste de geruchten die de ronde deden over deze afdeling moest geloven.
Menig personeelslid kwam er wel eens om een stukje polyester mat,  wat hars en verharder  te vragen voor privé doeleinde. Wat ook meestal wel verstrekt werd al of niet tegen een kleine vergoeding. Ook ik heb er wel eens wat gekregen mede omdat er een oude klasgenoot van mij  werkte.
Het was afgelopen toen er een nieuwe baas kwam. Deze was veel strenger op dit gebied. Er verdween te veel uit de voorraad.
Hij werd echter de laan uitgestuurd toen hij , na een anonieme tip, betrapt werd op het niet aangemelde  uitvoeren van een hoeveelheid hars en matten.

De medische dienst was redelijk goed verzorgd bij Werkspoor. Als je je niet lekker voelde of je had iets in je oog, op je vinger geslagen, een snee waar dan ook, je kon altijd terecht in de verbandkamer.
Deze dienst was gevestigd in een losstaand gebouwtje wat stond op het eind van de fietsenstalling pal tegen de spoordijk aan.
De indeling was simpel. Er was een spreekkamer voor de dokter, in mijn beginjaren was dat dr. de Jong, met een onderzoekruimte. Verder een wachtkamer en een klein kantoortje met aan de voorkant een behandelruimte voor kleine ongevallen met daarbij een afgeschermde plek waarin stond opgesteld enkele apparaten die werden gebruikt voor klachten als spierpijn of verrekkingen. Het apparaat bevatten twee mechanische armen met aan het uiteinde twee schijven. Deze schijven werden aan weerszijde van de pijnlijke plek geplaatst en er werden warmte golven doorheen gestuurd.
Er was veel animo hiervoor. De broeders van de medische dienst zweerde er bij, er was niets beters.
Deze broeders, er waren er altijd minstens twee, waren over het algemeen eerst werkzaam in de fabriek waar ze door het volgen van interne EHBO cursussen in de gelegenheid kwamen om bij een vacature bij de medische dienst te solliciteren.
Ook kon je bij ziekteverzuim één van deze mannen op controle krijgen terwijl je bij een langdurige ziekte ook dr. De Jong thuis kon verwachten.
Om de paar jaar werden alle werknemers doorgelicht. Er kwam een bus van het consultatiebureau op het terrein waarna je op afroep voor het scherm kon verschijnen om een fraaie foto van je longen te laten maken.
Bij mij had het twee keer een vervolg. Omdat ik als klein kind TBC had gehad was er een litteken op één van mijn longen te zien. Uiteraard stond dat geregistreerd bij het consultatiebureau waar ik zoveel jaren onder controle heb gestaan. Maar, misschien door mijn sporten, het litteken was op een gegeven moment groter geworden ging bij een doorlichting de alarmbellen rinkelen.
Ik moest, achteraf anderhalf jaar, aan de medicijnen en werd daarbij regelmatig door het consultatiebureau gecontroleerd. Ook mocht ik, en dat was erger, in die periode me niet bovenmate inspannen dat hield in niet trainen en voetballen.
Maar het kwam allemaal weer goed.
De tweede keer was in mijn Bronswerktijd. Een paar dagen na het doorlichten werd ik opgeroepen om in de verbandkamer te komen aangezien er wat met de foto aan de hand zou zijn. De dokter, op dat moment zat er ene dr. Oei, zei dat er wat was geconstateerd op één van mijn longen. Toen ik hem kon vertellen welke long het was en hem vroeg of hij wel op de hoogte was met mijn medisch dossier, moest hij ontkennend antwoorden. Dan zal het dat wel zijn, zei hij, waarop ik, enigszins ontstemd, een schriftelijke bevestiging eiste van hem en het consultatiebureau dat alles in orde was. En dat gebeurde.
Ook had je bij het bedrijf een veiligheidsdienst. Deze dienst moest er optoezien dat er zo min mogelijk gevaarlijke situaties in de werkplaatsen of op het terrein voorkwamen. Deze dienst bestond volgens mij uit één man. Hij had de functie van veiligheidsinspecteur en was in dienst van Werkspoor, Als ik me niet vergist was de naam de hr. Douze. Het was een moeilijk te benaderen figuur gekleed in een geruite pak en dito pet en rokend uit een kromme pijp. Dat hij vaak als mosterd na de maaltijd kwam was niet zo verwonderlijk.
Ook werden er diverse veiligheidacties gehouden waarmee prijzen te winnen viel, o.a. barometers, thermometers, gereedschapzetjes of reiswekkers.
Je moest dan, in een bepaalde periode, als werkplaats of een combinatie hiervan zo min mogelijk ongevallen geregistreerd krijgen. Op een aankondigingbord, bij de portier, werd de stand bijgehouden en vermeld.
Het kwam wel eens voor dat als iemand een (kleine) ongeval kreeg hij door zijn collega,s geadviseerd werd om het maar tot einde werktijd uit te houden en zich pas de volgende dag ziek te melden, anders kwam de zo fel begeerde prijs in gevaar.
Mijn broer kees ging Werkspoor verlaten. Hij had het wel even gehad met zijn werk en de dreigende inkrimpingen die Werkspoor te wachten stond en waardoor promotie mogelijkheden vrijwel nihil waren. Doordat hij aardig van de mondriem gesneden was, was hij gekozen in een werkplaats commissie. Een commissie die de werknemers van een afdeling vertegenwoordigde en advies uitbracht en geraadpleegd werd door de ondernemingsraad.  Hij kon goed leren en doordat hij met goed gevolg wat avondcursussen had gevolgd ging hij elders solliciteren.
Bij de DETAM in Utrecht kon hij beginnen waar hij na een paar jaar werd overgeplaatst naar het kantoor in Amsterdam. Daar werd hij rayon inspecteur. Hij vertelde een keer dat hij de werknemers van een middelgroot bedrijf moest gaan vertellen dat ze moesten sluiten en wat voor uitkeringen ze konden krijgen. Daar keek hij niet naar uit.
Toch bleef Werkspoor hem op een wel heel trieste wijze achtervolgen.
Hij was 45 jaar toen er bij hem borstvlieskanker (mesothelioom) werd geconstateerd. Een ziekte die wordt opgelopen door het in aanraking komen met asbest. Hij had op zijn hoogst nog maar enkele jaren te leven werd hem verteld. Maar door zijn sportieve en gezonde levenswijze heeft hij het nog zes jaar volgehouden en stierf hij op 51 jarige leeftijd.
Natuurlijk lag de schuld bij het werk wat hij bij Werkspoor deed en waardoor hij regelmatig met asbest te maken kreeg maar hij dacht zelf dat een speciale klus die hij voor Werkspoor moest doen de oorzaak wel eens kon zijn.
Hij werd met een paar collega,s uitgezonden naar Spanje om daar een aantal rijtuigen te renoveren. Dat hield in het slopen van het inwendige van de coupe,s en het weer opnieuw inrichten. En deze rijtuigen waren helemaal bekleed met asbest platen. Bij deze werkzaam heden kwam dan ook veel (asbest)stof vrij.
Hij is één van de waarschijnlijk lange en tragische lijst van asbest slachtoffers van Werkspoor.

De lonen en de werkgelegenheid. De één had natuurlijk wel wat met het ander te maken.
Zo had je de collectieve CAO verhogingen maar je kon ook nog in aanmerking komen voor een individuele of een periodieke verhoging. In mijn eerste jaren, ik dacht tot mijn 23e jaar viel ik nog onder de noemer jeugdlonen. Dan zat je in een bepaalde leeftijdgrafiek en kreeg je ieder half of heel jaar er automatisch geld bij. Tevens kreeg je nog ieder jaar dividend uitgekeerd, kortom je verdiende nog niet zo slecht.
Toch was er altijd wat te doen om het salaris. Aanvankelijk werd je verdienste iedere week,door middel van een enveloppe met inhoud, uitgereikt, toen werd het één keer in de twee weken om vervolgens over te gaan in één keer in de vier weken waarbij tevens werd besloten dat het salaris werd overgemaakt via een bank of girorekening. Hier was aanvankelijk nog al oppositie tegen. Niet in het laatst door degene die van te voren al wat (overwerk) geld uit de envelop en in zijn zak liet verdwijnen alvorens deze aan zijn vrouw te overhandigen. Het was dan ook niet vreemd dat op vrijdagmiddag, op uitbetalingdag, bij het uitgaan van het bedrijf het aanzienlijk drukker was bij de poort. Er waren nog al wat vrouwen die man en salaris naar huis wilden begeleiden.
Toen de bank en giro zijn intreden deed was het aanzienlijk rustiger bij de poort.
De individuele loonsverhoging gaf nog al eens scheve gezichten en bracht ook wel eens haat en nijd tussen de mensen.
De chef had jaarlijks de beschikking over een bepaald bedrag dat hij mocht verdelen onder zijn mensen. De baas van de afdeling moest een voordracht doen wie en voor welk bedrag iemand voor deze verhoging in aanmerking kwam.
Degene die zo gelukkig was om er iets bij te krijgen werd op zijn hart gedrukt om het niet aan zijn collega,s te vertellen, dit om discussies en woordenwisselingen uit de weg te gaan.
Want er liepen natuurlijk nog al wat ego,s rond die zich beter vonden en verantwoordelijke werk hadden dan een ander en daarom vonden dat ze hoger in loon moesten staan en absoluut niet konden hebben dat bepaalde mensen hetzelfde of iets meer verdienden.
Natuurlijk was het niet geheim te houden. De fluistercampagne ging rond en binnen de week waren er al wat gestoorde verhoudingen.
En ging het soms om veel geld? Nee, het ging soms om enkele centen per uur er bij.
Ik heb meegemaakt dat iemand er één cent per uur bij kreeg, hierom grote ruzie kreeg met de baas en vervolgens veel moeite heeft gedaan om deze mini verhoging weer ongedaan te maken.


Staken. Ik heb heel wat demonstraties, werkonderbrekingen en stakingen meegemaakt tijdens mijn werkzame jaren bij Werkspoor en Bronswerk.
Het personeel legde zich niet zo maar neer bij beslissingen van directie en bestuur van VMF Stork Werkspoor betreffende inkrimpingen, ontslagen en loonmatigingen bij de vestiging in Utrecht. Ook menig (landelijk)vakbondsvoorstel betreffende het CAO vond in Utrecht zijn Waterloo.
Er was dan ook bij het bedrijf sprake van een stevige linkse oppositie waarvan enkele personeelsleden, die lid waren van de CPN, vertegenwoordigd waren in de Ondernemingsraad. Ook de komst van, links georiënteerde, Amsterdammers die met de apparatenbouw meekwamen uit Amsterdam versterkte het linkse blok.
CPN ers konden niet lid worden bij de bestaande vakbonden maar om toch kans te maken om in de ondernemingsraad te komen kwamen ze bij de verkiezingen voor de OR raad uit met een vrije lijst.  Voor deze lijst waren ook mensen beschikbaar die geen bemoeienissen had met de CPN maar principieel geen lid waren van de gevestigde bonden.
Er gebeurde dus altijd wel wat in het bedrijf. Een, al of niet moedwillig uitgelekt, gerucht die de werknemers aanging gaf al aanleiding tot nerveuze discussies en kon zo maar tot een werkonderbreking leiden.
Nu waren wij van de algemene dienst in eerste instantie niet erg betrokken bij dergelijke uitingen van onvrede. We werkten nogal verspreid over het bedrijf, moesten er voor zorgen dat de storingen werden opgeheven en de reparaties werden uitgevoerd.
We werden dan ook vaak als laatste geïnformeerd over de stand van zaken. Nu deed ook lang niet al het personeel mee met de verschillende acties.
Voor er een wilde staking of werkonderbreking uitbrak, al dan niet uitgeroepen door de ondernemingsraad, dan werd er eerst besloten tot een bijeenkomst voor al het  personeel al of niet lid van de bond. Deze vond  plaats in de grote kantine van de apparatenbouw. Daar werd door degene die opgeroepen hadden tot deze vergadering, meestal de OR, de kwestie behandeld, de standpunten uitgelegd, de vragen beantwoord en wat het vervolgtraject moest worden. Als het voorstel een werkonderbreking of staking was, welke meestal niet door de vakbond gesteund werd en dus zelf betaald moest worden, dan werd er, bij voldoende aanwezigheid van het personeel, over gestemd.
Was de uitslag; “stoppen met werken”, en dat kwam nog al eens voor, dan ontstonden er groepen arbeiders die de werkplaatsen afliepen om de werkwillige, onder het voortdurend uitroepen van “staken”, te overreden om het werk neer te leggen.
De meerderheid van het kantoorpersoneel deed aan deze, niet door de bonden uigeroepen, acties niet mee, zij werkten gewoon door waardoor de aanwezigheid van (op)roepende arbeiders die in hun vuile overalls door de kantoren schuifelde voor pijnlijke momenten zorgden.
Er werd nog nooit zo hard gewerkt in de tekenkamers en andere vertrekken tijdens deze rondgang van stakers. De tekenaars gaven geen krimp en hielden hun blik gericht op hun tekenbord  terwijl andere driftig op hun type machine aan het stampen waren of in gesprek waren met een medewerker waarbij geen aandacht geschonken werd aan de actievoerders.
Ik was, net als de meeste collega,s uit de algemene dienst, geen hardloper wat betreft de acties. Natuurlijk sloten we ons er wel bij aan als de meerderheid van het bedrijf het werk neerlegde.
Al diverse malen had ik meegemaakt dat er door de directie, onder druk, wat toezeggingen werd gedaan om later te merken dat de actie toch weinig of niets had opgeleverd maar wel door de kopstukken van zo,n actie als succesvol werd aangemerkt.
Toch werd het op een gegeven moment duidelijk dat er iets broeide in het bedrijf. Na een grote staking in 1960 en een kleinere in 1963 werd in 1966 ook het werk stilgelegd. Het bestuur van de VMF maakte bekend dat er bij Werkspoor Utrecht bijna 200 ontslagen zouden vallen. Hoe lang deze staking heeft geduurd weet ik niet, wel dat er al mensen ,ook bij ons in de algemene dienst, al de inkrimpingen en geruchten zat waren en vast op zoek gingen naar ander werk.
In 1969 werd bekend gemaakt dat de VMF weer 300 mensen zou ontslaan en daarnaast garanties wilde van de regering dat Werkspoor de komende jaren zou worden voorzien van orders voor het maken van treinstellen voor de NS.
Er werd bij Werkspoor Utrecht twee dagen gestaakt en in de kantine werden door verschillende bondsafgevaardigden w.o. Herman Bode vlammende betogen gehouden.
Er werd een akkoord gesloten tussen de vakbonden en de raad van bestuur. Doordat de treinenafdeling, de Rolma, geen overheidsgarantie kreeg was er voor deze afd. geen toekomst meer.
Ook verdween de afd., staalconstructie met de bruggenbouw en de afd. aluminium ramen
Overgebleven althans in de plannen waren de gieterij, de structural (polyester afd.), de Wescon (montageafd.) en de Apparatenfabriek (APFA).
Het was een roerige tijd. Er werd veel gepraat over de toekomst ook in onze afdeling.
Dat  de afdeling algemene dienst opgeheven zou worden was zo klaar als een klontje.
Er zouden maar enkele collega,s in aanmerking komen om de resterende afdelingen te laten fungeren waarbij de Gieterij al afviel omdat ze een eigen onderhoudsafdeling hadden.
In mei 1970 werd er door de vakbonden en personeel een laatste poging gedaan om de dreigende sluiting van de ROLMA en de verdwijning van de treinen en metro bouw uit Nederland te voorkomen.
Er werd weer gestaakt en gedemonstreerd. Werkspoor was bijna iedere dag in het nieuws.
Een gedeelte van het Werkspoor personeel ging met  bussen naar Den Haag waar op het Malieveld werd gedemonstreerd tijdens een vergadering van de tweede kamer waar over de werkgelegenheid bij Werkspoor gesproken werd.
Ik ben niet meegegaan. Hoewel wij ook mee staakte waren we wel beschikbaar voor noodgevallen op het bedrijf.
De APFA kantine was het middelpunt van de strijd om het behoud geworden.
TV camera,s waren opgesteld en journalisten liepen rond en interviewden diverse OR leden.
Op afgesproken tijden werd door de vertegenwoordigers van de vakbond of de ondernemingsraad het laatste nieuws meegedeeld waarbij de kantine weer volliep met belangstellenden.
Koos Postema van de actualiteiten rubriek ‘Achter het nieuws’ was er ook en interviewde diverse betrokkene.
Ook het Brandpunt van de KRO en het Journaal liepen in en uit.
Helaas, het begon langzaam bij de meeste mensen door te dringen dat het allemaal niet hielp.
De tweede kamer wilde geen steun afgeven voor de werkgelegenheidgarantie zodat voor het VMF bestuur de weg vrij was om de ROLMA per 1 Juli te sluiten waardoor 1600 mensen werden ontslagen en hierdoor de treinenbouw definitief uit Nederland zou verdwijnen.
Wel werden er een klein aantal personeelsleden in dienst gehouden om de lopende orders en laatste treinstellen af te maken waarvan de laatste pas in 1972 het terrein verliet.
Het was vreemd om deelgenoot te zijn van een leeglopend bedrijf.
Allereerst in onze eigen afd. waarvan al zeker was dat enkele oudere met pensioen zouden gaan en door de overige al druk gesolliciteerd werd waarbij tevens duidelijk werd dat de bedrijven niet zaten ter wachten op uitbreiding van hun personeelsbestand.
Als onder normale omstandigheden iemand afscheid nam van het bedrijf dan was er sprake van een (klein) feestje met gebakjes, wat toespraakjes en een cadeautje.
Nu was de sfeer heel anders. Sommige namen hun vrije dagen op en zag je niet meer terug terwijl er ook enkele waren die met een kopje koffie en een gevulde koek verdween en dat in enkele gevallen na meer dan 25 dienstjaren bij Werkspoor.
Ik solliciteerde nog niet. Wij konden nog voor onbepaalde tijd doorwerken en nog allerlei klusjes doen in het langzaam uitstervend bedrijf.
De stemming lag natuurlijk op een dieptepunt. Er gingen mensen naar huis, met vervroegd pensioen, naar een andere baas of in de W.W.. Ook gingen er geruchten rond dat er door boze personeelsleden bouwmallen van treinstellen werden vernietigd zodat deze niet overgedragen konden worden aan de concurrent, in dit geval Talblot uit Duitsland.
Er was eigenlijk maar één afdeling op het terrein overgebleven, buiten de vrij zelfstandig opererende gieterij, die nog wat extra mensen, apparatuur en machines kon gebruiken om zelfstandig, althans onder de hoede van de VMF, verder te gaan en dat was de apparaten fabriek, de APFA.
De structural, een andere afdeling die overgebleven was, bleek ook al snel ten dode opgeschreven en zou dan ook binnen afzienbare tijd opgeheven worden net als de Gieterij die ,tot opluchting van de aangrenzende bewoners van de Cartesiusweg, in 1977 werd gesloten.
Ook de leerscholen gingen verdwijnen inclusief de Dudok van Heel, behalve de leerschool van de APFA die in Utrecht opgericht was gelijktijdig met de komst van de Apparatenbouw en gevestigd was in een loods Bouw 10.
Deze leerschool, voor bankwerkers en lassers, moest wel verhuizen en vond een zwervend bestaan in de productie hallen van de Apparatenbouw alvorens te belanden in het voorste gedeelte van de nog vrij nieuwe hal YB. Deze hal zou later, na het slopen van de machinale hal YA en het plaatsen van een nieuwe buitenwand,  als zelfstandige werkplaats overeind blijven staan en is nu nog in gebruik.
De leerschool zou nog een aantal jaren als opleidingscentrum voor de metaal fungeren waarbij gebruik gemaakt werd van de diensten van de APFA en later Bronswerk. Ook de leraren waren praktijk mensen van de APFA  waarvan er één, Willem de Hartog, nog samen met mij op de Dudok had gezeten en het hoofd , Chris Jacobs, ook een oud Dudok leerling, nog deel had uitgemaakt van de OR van Bronswerk.

Op een dag, er waren al diverse collega,s vertrokken,  werd ik door mijn baas, van Pommeren,  gevraagd of ik er wat voor voelde om met nog wat andere verder te gaan bij de APFA. Daar moest een eigen onderhoudsdienst opgezet worden.
Nou had de apparatenafdeling me nooit zo getrokken. Ik vond het werken daar wat ruig en grof, de producten groot en zwaar. En het leek er altijd wat ongedisciplineerd aan toe te gaan. Maar eigenlijk kon ik het niet afslaan, ik werd niet ontslagen en bleef gewoon in
dienst van de VMF Stork-Werkspoor. Ik was inmiddels 29 jaar en, met mijn schooljaren meegerekend, 14 jaar op het terrein, en bij Werkspoor, werkzaam.
We gingen met z,n vijven over om daar de onderhoudsdienst op te zetten, drie bankwerkers; Gijs Mackaay, Piet Meyer en ik, en twee elektriciens; Arie Hoogendoorn en Henk van Elburg.
En we kregen het druk. Allereerst moesten we een eigen onderkomen creëren bij de APFA. Dat werd gevonden in een hoek van de machinale en aftekenhal die zo,n 100 meter afstond van het hoofdgebouw.
Daar werd met hekken een strook van 15 bij 4 meter afgezet, hier brachten we onze werkbanken, gereedschap, wat kleine machines en reserve onderdelen heen. De grote onderdelen deponeerde we op het dak van het aansluitende transformator huisje.
Behalve deze werkzaamheden moesten er ook diverse (grote) machines, die door de productieleiding van APFA waren overgenomen, verhuizen van de Rolma naar de machinale afdeling van de APFA, waarbij wij ze los moesten koppelen en vervolgens op de nieuwe plek plaatsen en aan sluiten op lucht en/of elektriciteit.
In een later stadium moesten we ook alle leidingen, lucht, gas en zuurstof die naar de te slopen gebouwen van Werkspoor gingen afsluiten.
De werkverdeling bij ons was als volgt. De elektriciens Arie en Henk draaide om de week nachtdienst. Gijs bleef de kranen, takels en de enige overgebleven locomotief onderhouden. Tevens verzorgde hij de compressors die overgebleven waren in de uitgedunde centrale en bediende hij de ponton waarbij ook Piet en ik ingewerkt werden om dit ook zelfstandig te kunnen doen.
Na de inwerkperiode gingen we ook steeds meer elkaars werk overnemen.
Hoewel we geheel zelfstandig werkte en onderling uitmaakte wie wat deed, was er wel een baas over ons aangesteld.
Jan de Jong was chef van het magazijn en kreeg ons er zomaar bij gevoegd.
Hij was een aardige man die zijn bureau had in het grote kantoor en heel af en toe op zijn fiets stapte om bij ons te informeren hoe de stand van zaken was. Hij had geen verstand van techniek en gereedschap, wat hij ook volmondig toegaf en bevestigde door sommige opmerkingen die hij maakte. Hij lette wel op de kleintjes. Zo kwam hij op een keer met een setje imbus sleutels die had hij gekocht bij de HEMA, het was een aanbieding die wij moesten uitproberen. Het werd een fiasco, de sleutels waren niet gehard en volkomen onbruikbaar.
In de kantine, bij de charmante kantinejuffrouw, was hij (te) veel te vinden wat aanleiding gaf tot wat geroddel en opmerkingen van enkele op dit gebied wat minder geslaagde personeelsleden.

Het bleef na de sluiting van Werkspoor ook onrustig bij de APFA. Er volgde weer wat ontslagen bij leiding gevende functionarissen en al snel hevelde VMF-StorkWerkspoor de APFA over naar de Bronswerk groep met als grootste vestiging Bronswerk Amersfoort.
De  APFA bleef wel een zelfstandig opererend bedrijf onder de VMF paraplu, met een eigen ondernemingsraad en directie.
Maar bij het personeel bleef het onrustig. Het bedrijf maakte geen winst en al gauw kwamen er ook veranderingen. De APFA werd per 1 Januari 1971 , amper ander en half jaar na de sluiting van Werkspoor, samen met bronswerk Amersfoort ingedeeld in één werkmaatschappij: Bronswerk Ketel en Apparatenbouw (KAB). Maar dat was nog niet alles. Wegens tegenvallende orderbestand moesten er bij ons in Utrecht 100 arbeidsplaatsen vervallen.
Ook liet het bestuur van de VMF weten dat zelfs sluiting overwogen werd.
Daar gaan we weer dachten de meeste  ex Werkspoorders, nu zijn we toch echt aan de beurt. Ik wachtte maar af. De onderhoudsdienst had al een minimale bezetting en als de zaak niet op de fles zou gaan dan zag ik voor mijzelf geen ontslag. Maar je weet het nooit natuurlijk.
Er kwamen weer vele bijeenkomsten in de kantine. De ondernemingsraad, gesteund door de bonden, eisten uitstel van ontslag en een goede ontslagregeling.
Uiteindelijk konden werknemers boven de zestig, met behoud van loon, op vrijwillige basis vertrekken. Slechts enkele jeugdige werden ontslagen. Tevens werd bekend gemaakt dat de Apparatenfabriek niet zal worden gesloten.
Het zou echter niet meer goed komen tussen het personeel, directie en raad van bestuur.
Het wantrouwen was groot. De ondernemingsraad werd in vele zaken pas achteraf  gekend wat prompt weer aanleiding gaf tot hevige discussies en overleg met het personeel, uiteraard onder werktijd.
Het ging zelfs wel eens zo ver dat je in de wandelgangen hoorde dat het bedrijf plat ging terwijl je op dat moment niet eens wist waar het overging.
Mijn collega Piet Meyer hield het voor gezien. Hij had het wel gehad in de metaal, zijn broer Gerard was van Werkspoor naar Elektrorail gegaan en hij twijfelde  erover of hij hem zou volgen.
Uiteindelijk solliciteerde hij als speeltuinbeheerder ergens in Utrecht en werd, tot zijn eigen verbazing, aangenomen.
En zo kwam er ook een einde aan onze samenwerking die vanaf de Dudok van Heelschool 16 jaar had geduurd en waarbij we samen, tot op dat moment, precies dezelfde weg waren gegaan met al zijn up,s en down.s.

Terwijl de onrust bleef en de mensen genoeg hadden aan de problemen in het bedrijf was de leegloop van de ROLMA bij Werkspoor bijna voltooid.
Zo,n 1600 mensen waren binnen een kort tijdsbestek verdwenen en het laatste treinstel had het opbrekend spoor verlaten.
Het was vreemd om iedere dag via één van de twee nu onbemande ingangen van Werkspoor langs de lege en stille gebouwen, met zijn werkeloze hijsblokken en hier en daar een vergeten hijsstrop, te lopen op weg naar of van je werk.
Bronswerk was nu een fabriek in een fabriek op een groot en leeg fabrieksterrein waarop sommige plekken nog wat activiteiten waren.
De Gieterij, al afgeslankt, was nog in bedrijf evenals de structural. Ook bij de verbandkamer kon je nog terecht, deze zou een aantal jaren later, na nieuwbouw, zelfstandig als een ARBO vestiging verder gaan.
Op dit grotendeels verlaten Werkspoorterrein was nog een man aanwezig aan wie gevraagd  was om de praktische zaken bij het bedrijf af te ronden en daarna symbolische de deur achter zich af te sluiten.
Zijn naam was Joop van Oudenallen een bekende van mij omdat ik hem een tijdje als voorman had meegemaakt bij de Algemene Dienst voordat hij een baantje kreeg op kantoor waar hij gereedschappen en machines t.b.v. de productie ontwierp of verbeterde.
Door zijn kennis van gereedschappen en machines en door het feit dat de Algemene Dienst beschikte over alle kennis en tekeningen van gebouwen en leidingen van het hele terrein werd Joop gevraagd om de (gedeeltelijke) ontmanteling van het bedrijf op zich te nemen.
Ongetwijfeld verdween er in die tussentijd al veel gereedschap en materialen van het terrein ondanks dat de leegkomende gebouwen vaak werden afgesloten.
Joop was eigenlijk de laatste, wel is waar onbenoemde, directeur. Hij koos in het hoofdkantoor zijn eigen kantoor uit met bijpassende meubelen. Van hieruit hield hij toezicht en regelde de verkoop van machines en materialen.
Ook verzamelde hij alle handmachines en gereedschappen, die op het bedrijf te vinden waren, in een loods waar ze aan opkopers te koop werden aangeboden.
Joop deed vaak, via Jan de Jong, een beroep op ons om te assisteren bij o.m. het loskoppelen van machines zowel mechanisch als elektrisch, het afsluiten van de stroomvoorziening van leeg komende gebouwen en als hij extra hulp nodig had.
Op een dag, het was al een tijdje rustig op het Werkspoorterrein, kwamen de eerste slopers. Het hoogste gebouw, hal 5, ging als eerste. Er werden wat explosieve tot ontploffing gebracht, (iets nieuws?) met de bedoeling dat het gebouw om zou vallen. Dat gelukte maar ten dele omdat Hal 5 één geheel vormde met de andere lagere gebouwen en bleef er een gedeelte fier overeind staan. De warboel van verwrongen staalconstructies werd met een kraan omvergetrokken.
Ook YA kwam aan de beurt. Hier moest voorzichtig aan gedaan worden om het gebouw te scheiden van het nog vrij nieuwe YB. Na de sloop van YA werd de nu open zijde van YB dichtgemaakt en kon de hal weer in gebruik genomen worden nu als Hal 6.
Er bleef een troosteloos landschap over met veel zand, opgroeiend onkruid met al hier en daar een struik, een enkel gebouw wat overal boven uitstak, rails die ogenschijnlijk nergens meer naar toe liepen behalve dan de rails die nog door Bronswerk werden gebruikt.
Het was voor de weinige oud Werkspoorders die nog af en toe op bezoek kwamen een zware rit over een terrein waar in betere tijden een flink stuk van hun leven zich afspeelden.



Na een onrustige tijd waarin er gelukkig genoeg werk was maar de verhoudingen tussen OR en directie nog steeds niet optimaal was brak bij Bronswerk KAB een grote staking uit.
Het was 1974 en er was een conflict tussen de werknemers van Bronswerk KAB en de VMF directie over gelijke beloningen.
Wat was het geval. De gemiddelde lonen van VMF bedrijven en vooral van Amsterdam lagen zo,n 55 tot 100 gulden hoger als van Utrecht.
En dat pikten de Utrechtse en geïmporteerde Amsterdamse arbeiders niet.
Na hun voorwaarde aan de directie braken in maart 1973 al kortstondige stakingen uit om kracht bij te zetten aan de eisen.
Na lang onderhandelen, vergaderingen en toezeggingen werd door de OR en vakbonden een ultimatum gesteld. Op maandag 23 april 1974 moest er een overeenkomst bereikt worden.
Een dag later op 24 april riep de OR het personeel bijeen en werd er door de secretaris van de OR  Piet Jaspers meegedeeld dat het overleg was mislukt. De verontwaardiging was zo groot dat werd besloten om voor onbepaalde tijd het werk neer te leggen. De bonden deelde al direct mee dat ze de staking niet konden ondersteunden.
Er werd een stakingscommissie gevormd die van de driehonderd werknemers er direct al 150 als staker in kon schrijven waarvan  90 procent van de arbeiders uit de dagdienst en 60 procent van de beambten.
Deze wilde staking zou twee weken duren en kreeg tot het einde geen steun van de vakbonden.
Het gerucht ging dat het NVV vond dat de staking te veel onder invloed stond van de communistische partij waarbij met name gemeente raadslid voor de CPN in Utrecht en bankwerker bij Bronswerk, Gerrit Hoogenberg een vooraanstaande rol speelde. Sinds kort mochten CPN ers lid van de vakbond worden waarvan Gerrit Hoogenberg dankbaar gebruik had gemaakt en de vrije lijst verwisselde voor het lidmaatschap van het NVV waarvoor hij ook in de OR van Bronswerk vertegenwoordigd was.
Door zijn manier van optreden en vooral zijn wollige taalgebruik genoot hij het vertrouwen van de stakers.
Als ondersteuning kwam op 1 Mei Frits Lambrechts enige protestsongs vertolken samen met een studentengroep uit Utrecht. Een paar dagen later trad er ook nog een toneelgroep uit Eindhoven op. Helaas voor hun was er niet veel belangstelling voor dit soort activiteiten.
Er kwamen, mede door de uitgebreide publiciteit in kranten en op TV, uit het hele land giften binnen van bedrijven, verenigingen en particulieren terwijl in de wijk Zuilen vrouwen van enkele actievoerders gingen collecteren, dat was nodig omdat de stakers geen loon en uitkering kregen.
Het bedrag wat binnenkwam bleek op het einde van de staking ruim 50.000 gulden te bedragen waarbij vooral de bijdrage van de landelijke CPN afdelingen opviel en in het bijzonder het bedrag van ruim 6300 gulden van afdeling Amsterdam.
Je moest je iedere dag weer inschrijven als staker, zelf was ik er de eerste dagen niet. Op 25 april was ik zes jaar getrouwd en dan pleeg ik altijd vrij te nemen terwijl 8 mei de verjaardag van mijn vrouw en tevens de laatste stakingsdag, ook voor mij een vrije dag was. Veel gestaakt heb ik dus niet.
De staking werd na ruim 14 dagen opgeheven door wat toezeggingen van de leiding van de VMF en wat ook belangrijk was dat de helft van de gestaakte uren door de VMF werden uitbetaald, de andere helft werd ruimschoots vergoed door het geschonken stakingsgeld.
Het bedrijf kon dus weer verder draaien al was het voor de meeste weer wennen na al die media aandacht en hadden sommige verstoorden verhoudingen binnen het bedrijf enige tijd nodig om weer tot elkaar te komen.


Soms kregen we, in de onderhoudsdienst, stagieres aangeboden die afkomstig waren van de inmiddels zelfstandige leerschool waar Bronswerk samen met andere bedrijven en instellingen ook nog financieel aan bijdroeg, ruimte beschikbaar stelde en daarom een vinger in de pap had.
De meeste van deze aangeboden scholieren vielen tegen, ze hadden niet zo veel binding met reparatie en onderhoud en zagen het meer zitten in het lassen en bankwerken.
Één leerling is me nog bij gebleven. Adrie Huussen, een rustige en serieuze knaap die het werk leuk vond en met, wat later bleek, een fascinerende sportieve hobby. Hij was namelijk bokser, en toen ik zijn loopbaan ging volgen bleek het een talentvolle en zeer verdienstelijke bokser.
In de periode dat hij bij ons stage liep klom hij op tot amateurkampioen van Nederland in zijn gewichtsklasse. De combinatie van trainen, wedstrijden en werken had wel eens wat minpuntjes. Hij had s,morgens, nogal eens opstart problemen terwijl hij de dagen voor een wedstrijd  fanatiek ging letten op zijn gewicht. Na zo,n wedstrijd, afhankelijk van het resultaat, moest je hem ook wat ruimte geven.
Toen hij internationaal begon te boksen kwam hij aan het plafond van zijn kunnen en begonnen de wedstrijden zijn tol te eisen wat zich uiten in blessures.
Het einde kwam in zicht toen hij na een wedstrijd tegen een Rus, die hij overigens de volle ronden uitboksten maar op punten verloor, in het ziekenhuis belanden.
Ik ging hem, vergezeld van Ria mijn vrouw en een fruitmandje, daar opzoeken.
Hij zag er niet uit. Zijn ogen waren opgezwollen en zaten bijna dicht, zijn neus was gebroken en hij had een lichte hersenschudding. Daar vertelden hij dat hij behalve veel pijn had ook zou stoppen met boksen.
Kort erop ging hij ook ander werk zoeken. Later vond hij zijn juiste plek en werd beheerder van sporthal Bisonspoor in Maarsenbroek.

In oktober 1975 vond er, s,avonds, een zeer ernstig ongeluk plaats in de opbouwhallen wat één medewerker, een voorman, zijn leven kosten .
In de 30 ton hal lagen knooppunten voor de poten van een booreiland. Aan deze ronde verbindingsstukken met een diameter van ong. twee meter en een dikte van zo,n vijf centimeter moest gelast worden. Hierbij moest het knooppunt verwarmd worden, dat gebeurde met gas straalkachels die aan de buitenkant geplaatst werden.
Echter ook binnen werd er bij de lasnaad  een gasbrander geplaatst terwijl tevens om de warmte binnen te houden de openingen van het knooppunt werden afgedekt.
In de schaftijd van de nachtploeg is in een knooppunt de vlam van de brander uitgegaan en is deze volgelopen met gas.
Toen na de schaftijd de voorman deze ruimte inging, waarschijnlijk met een brandende sigaret, volgde er een enorme ontploffing met een fatale en destrateuse afloop.
Doordat de meeste medewerkers van de nachtdienst nog in de kantine aanwezig waren viel er één slachtoffer en een enkele lichtgewonde.
De ravage was groot. Al het glas uit de lichtkappen van de daken van de 30 en 80 ton hal werd er uitgeblazen. Het moet glas geregend hebben. De vloeren en spanten vormden één versplinterde glas laag. Ook één van de stalen roldeuren van 15 bij 7 meter, op zo,n 50 meter afstand van de plaats van onheil, was ontzet.
Doordat ook de stroom was uitgevallen kon pas de volgende ochtend de schade worden opgenomen. En die was enorm.
Allereerst moest er op dak de restanten van het glas uit de dakkapellen verwijderd worden voor er beneden op de vloer opgeruimd kon worden.
Door onze afdeling moesten alle stroom kabels en gas en zuurstofslangen worden verzameld en nagekeken worden.
Door de elektriciens werden in de hallen vak voor vak de vaste leidingen op beschadigingen gecontroleerd alvorens er weer voor een gedeelte stroom werd opgezet.
Ieder die beschikbaar was moest glas gaan ruimen. Onze afdeling had het druk, behalve dat de ontzette deur gerepareerd moest worden moesten we ook de kranen, hoog in de hal, glasvrij maken en controleren.
Zelf heb ik ook nog een poosje in een hoogwerker, op zo,n 20 meter hoogte, geholpen om de spanten glas vrij te maken.
Na ong. een week kon het arbeidsproces weer verder gaan, de hallen waren weer glasdicht en een donkere periode kon afgesloten worden al zal bij vele die er bij betrokken waren deze tragische gebeurtenis altijd bijblijven.

Inmiddels zaten we al weer zo,n jaar of vijf in onze werkplaats, de met hekken afgeschermde hoek in de machinale hal. We konden het goed vinden met elkaar. Met z,n vieren overgebleven nadat Piet vertrokken was en met af en toe een inleenkracht of leerling.
Op een dag gebeurde er iets vervelends. Ik ging iedere dag van huis met mijn trouwring keurig om mijn linkerringvinger. Een mooie en brede ring, ong. zes mm breed met erin gegraveerd de naam van mijn vrouw Ria en de verlovingsdatum gevolgd door de trouwdatum 25-4-1968.
Bij aanvang werktijd kleden ik me om in mijn werkkleding en overall en borg mijn jas en overige kleding in een kledingkastje dat in onze werkplaats stond. Zoals iedere dag deed ik ook mijn ring af om hem vervolgens in mijn jaszak te stoppen.
s.Avonds volgde de omgekeerde weg alleen had ik dan wat meer haast omdat ik de bus wilde halen en de tijd daarvoor beperkt was.
Die dag raakte ik mijn ring kwijt. Ik liep al buiten, met mijn jas nog half aan om vervolgens tot mijn schrik te bemerken dat mijn ring niet in mijn jaszak zat. Alles nagezocht, de zakken, de voering van de jas, niets te vinden. Alle stappen teruggelopen tot aan de werkplaats, op mijn knieën alles afgezocht, helaas. Ik moest onder ogen zien dat hij of was gestolen, wat ik min of meer uitsloot, of hij was uit mijn zak gevallen tijdens het nogal haastige en een in de loop aantrekkende jas en ergens onder of tussen gerold. Ik heb hem nooit meer gevonden.
Mijn vrouw had jaren later een prachtig cadeau voor mij en nog wel op onze trouwdag. Ze had een nieuwe ring voor me, hij was gemaakt uit de helft van haar trouwring.

Het jaar 1976 brak aan. De geruchten die al een tijdje de ronde deden bleken waarheid te zijn. De ketelbouw van Bronswerk Amersfoort en Utrecht zou samengevoegd worden. Deze samenvoeging zou ten koste gaan van 150 arbeidsplaatsen. De meeste van de ontslagen zouden in Amersfoort vallen vooral ook omdat in de fabriek in Utrecht alle activiteiten zouden gaan plaatsvinden. Dat kwam hoofdzakelijk door de capaciteiten van de opbouwhallen. De hoogte van deze hallen maar vooral het hijsgewicht van de kranen was ongekend in de regio. Terwijl de ligging aan het Amsterdam-Rijnkanaal ook een groot voordeel was. De combinatie ging Bronswerk Ketel en Apparatenbouw (KAB) heten.
En weer was het afwachten wie er zou blijven, wie werd er ontslagen en wie kon er met vervroegd pensioen. Er kwamen door de komst van de Amersfoorters ook bij de leiding diverse dubbel functies zodat er met wat poppetjes geschoven moest gaan worden.
Nu waren we wel wat gewend met berichten over ontslagen maar toch was het weer een spannende en onzekere tijd. Voor onze afdeling met twee bankwerkers,  twee elektriciens en een baas, was de grote vraag wie zouden er van de grotere onderhoudsafdeling van Amersfoort naar Utrecht komen en waar zouden we gehuisvest worden, want op de huidige plek was het onmogelijk om meerdere mensen en materialen onderdak te bieden.
We hoefden niet zo lang te wachten. Onze baas, Jan de Jong, kwam langs om te vertellen dat wij onder een andere, Amersfoortse, leiding zouden komen en dat hij alleen zeggenschap over het gereedschapmagazijn zou houden.

We maakte al gauw kennis met onze nieuwe baas, Dries Huisman, een aardige wat boers aandoende man die door zijn gedrag duidelijk een man uit de praktijk was. Samen met hem kregen we er ook nog een nieuwe chef bij, volgens ons een volkomen overbodige functie die ingevuld werd door de hr. Snijders, een arrogante figuur die zich ook niet aan ons voorstelden maar door zijn manier  van optreden konden we merken dat hij wel iets te zeggen had.
Er kwam veel werk op ons af. Uit de aloude elektriciteit centrale werden de overbodige en antieke compressors gesloopt en vervangen door twee nieuwe compressors die buiten onder een afdak werden geplaatst. Daardoor kwam er ruimte vrij om de onderhoudsafdeling hierin onder te brengen, ook werd er een nieuw kantoortje voor Dries Huisman in gemaakt.
Uit Amersfoort kwamen de werkbanken, wat machines w.o. twee draaibanken en nog wat gereedschap. Samen met onze apparatuur werd het een ruime en goed voorziene werkplaats.
Ook maakte we kennis met verschillende van onze nieuwe collega,s die als eerste van de toekomstige instroom van Amersfoorters al regelmatig in Utrecht kwamen meehelpen.
Er waren voor de fabriek nog meer aanpassingen.
Door de toeloop van personeel was het huidige kantoor te klein geworden en werd er tegenover het bestaandegebouw en pal tegen hal 6 een laag en hout kantoor geplaatst die o.m. onderdak moest bieden aan de directie.
Ook voor de machinale hal kwam er aanvulling. Er werden diverse machines uit Amersfoort overgebracht waarvoor een plaats gevonden moest worden. Voor enkele hiervan moest een betonnen fundering gemaakt worden, o.a. een kolom boormachine, de Scepel, en een diepe fundering voor een hydraulisch gestuurde wals, de Floriet.
Met deze wals kon je sneller werken als met de al aanwezige  Boldrini wals, alleen kon je met de Boldrini wel tot zestig mm dikte walsen terwijl de floriet maar tot de helft ging.
Samen met de Amersfoortse onderhoudsmonteurs plaatsten we de machines, verankerde ze en de elektriciens sloten ze aan.
Bij het plaatsen van de, in onderdelen aangekomen, Floriet wals moest er een monteur uit Duitsland komen. Een nieuwe collega van mij, Juan prados een import Spanjaard en onderhoudsmonteur uit Amersfoort, die ook bij het demonteren van de wals was geweest, en ik moesten deze Duitser assisteren.
Juan was een rustige man, die niet veel vroeg en een beetje zijn eigen gang ging. Wij, de Utrechtse tak, maakte via hem wel kennis met een in die tijd nieuw fenomeen, parfum voor mannen.
Vooral  s,morgens vroeg probeerde iedereen hem te ontwijken omdat hij een zware bedwelmende lucht verspreiden.
Toch ging onze samenwerking wel goed, alleen moest ik er noodgedwongen een paar dagen er tussenuit.
Ik had een bizar ongelukje. De Floriet wals was in een aantal kratten aangekomen uit Amersfoort. Met een aantal mensen waren we met hamers en koevoeten bezig om deze te ontmantelen waarbij het hout incl. spijkers op een hoop werd gegooid.
Op een gegeven moment stapte ik over een stapel hout heen om iets te pakken waarbij ik met mijn volle gewicht in een niet meer te ontwijken en een zeker zeven centimeter lange spijker stapte.
Ondanks dat ik veiligheidsschoenen droeg ging de spijker dwars door de zool van mijn schoen en mijn voet heen, de punt kwam er aan de bovenkant weer uit. Door mijn andere voet op de plank te zetten trok ik hem in een reflex er weer uit.
Via de verbandkamer en een spuit kon ik met veel pijn naar huis waar ik een paar dagen kon verblijven.



Inmiddels kwam de aanvoer van nieuw personeel uit Amersfoort op gang. Met twee volle bussen en wat particuliere wagens kwamen de mensen van de dagploeg opdraven.
Ook was de bezetting van onze onderhoudsafdeling compleet. We waren gegroeid van vier, twee bankwerkers en twee elektriciens, naar het dubbele, vijf bankwerkers en drie elektriciens. Ook waren we inmiddels verhuisd van ons stekkie in de machinale hal naar onze nieuwe onderkomen in de centrale. Onze nieuwe collega,s, die bij ons onderdak hadden gevonden, waren nogal verschillend, behalve de al eerder gemelde juan, was ook Leo de jong ons team komen versterken
Een markante man, deze Leo. Hij was de oudste van de nieuwkomers  en had een prachtige hobby. Hij hanteerde bij een tamboer en jachthoornkorps uit Amersfoort de grote trom.
Met zijn lengte van 1 meter 90 en op zijn verweerde gelaat een prachtige snor met gedraaide punten en getooid met een tijgervel stal hij de show bij een toen bekend corps.
Op het werk was het echter geen hoogvlieger. Hij deed de niet al te moeilijke klussen of assisteerde één van de collega,s.
Hij praatte graag met iedereen maar vooral met vrouwen die nogal onder de indruk waren van zijn natuurlijke charme.  We waren hem dan ook wel eens kwijt.
De hijskranen in de hal moesten regelmatig gesmeerd worden. Een klusje wat ondermeer ook Leo wel eens deed en wat hem op het laatst  slecht bekomen is.
Er vlogen nogal wat duiven door het gebouw, binnen gekomen door de ontluchtingsgaten of als de deuren openstonden. Deze duiven produceerden nogal wat ontlasting die ze o.m. deponeerde op de hijskranen waarbij het door de jaren heen gemengd werd met de stof die een laagje vormde boven in het gebouw. Leo werd door het inademen van deze stof ziek en moest naar het ziekenhuis waar bij hem de papagaaien ziekte werd geconstateerd, een ernstige longaandoening.
Leo werd nooit meer de oude en is enkele jaren na deze nare aandoening overleden.
De derde nieuwe medewerker had als achternaam Zeeman. Deze bankwerker was vaak alleen op pad, kreeg ook vaak klussen die hij alleen op kon lossen en vroeg, als hij het echt helemaal niet zelf afkon, pas assistentie.
Hierbij ging hij één keer lelijk in de fout wat slecht had kunnen aflopen.
In het bedrijf had je aan groot aantal wandkranen Dat zijn zwaaiarmen die aan de bestaande kolommen waren bevestigd en waaraan op zo,n zeven meter hoogte een hijstakel was bevestigd die op een horizontale hijsbalk heen en weer kon rijden.
Soms moest er zo,n takel gerepareerd worden wat niet altijd ter plekke kon en moest hij er afgehaald worden.
Daar was een bepaalde procedure voor, waarbij de takel naar het einde van de rijbaan werd gereden, met stroppen in een kraan werd gehangen, de beveiliging (eindstoot) werd er afgehaald en de takel kon er afgereden worden.
Zeeman haalde, voordat de takel in de kraan werd gehangen de beveiliging (eindstoot) er al van af en reed de takel naar het eindpunt.
Doordat de rijbaan iets afliep kreeg de takel snelheid en door de afwezigheid van de beveiliging stortte de takel van ong. 400 honderd kilo van zo,n zeven meter hoogte naar beneden.
Degene die er onder aan het werk was had alle geluk van de wereld, de takel schampte langs zijn hoofd en arm en kwam hij er af met een gebroken sleutelbeen en wat oppervlakkige verwondingen .
Zeeman verliet na korte tijd het bedrijf om weer in de omgeving van Amersfoort te gaan werken.
Ook de nieuwe Amersfoortse elektricien paste zich niet zo goed aan in het team. Ging ook zijn eigen weg, al viel het ook voor hem niet mee om met de twee gevestigde en in het bedrijf bekende elektriciens samen te werken. Ook hij verdween al snel naar een andere werkgever.
We waren met onze afdeling weer op een kleinere bezetting waarmee we het ook prima konden redden. Alleen voor de elektriciens werd er nog een aanvulling gezocht, vooral ook omdat onze elektriciens al wat ouder waren en Arie binnen niet al te lange tijd met pensioen zou gaan.
Er werd iemand gevonden. Gerard een elektricien uit Vreeswijk kwam ons team versterken. Hij was een rustige collega die door zijn optreden en wat kalend hoofd wat ouder toonde dan hij was. De collega,s en ik konden goed met hem samenwerken en wat hem extra interresant maakte was het feit dat hij samen met zijn vriendin ieder een paard bezat waarmee ze alle vrije tijd doorbrachten.
Op een zekere dag kwam  ook Johan Berrends zich aanmelden als  nieuwe elektricien.
Johan was een handige maar ook eigenwijze knaap. Bouwden in zijn vrije tijd boten. Motorjachten, die hij kant en klaar afleverde.
Hij vroeg niet veel advies aan zijn collegs,s en luisterde slecht naar een ander,  wat hem niet altijd in dank werd afgenomen. Ook ik had aanvankelijk geen goed contact met hem wat in de loop van de jaren echter wel verbeterden.

De gieterij, als oudste overgebleven restant van het tijdperk Werkspoor was inmiddels gesloten wat voor de bewoners van de pal er naastgelegen Cartesiusweg een gevoel van opluchting moet hebben gebracht maar bij de oudere overige en exwerknemers weer een naar gevoel te weeg bracht.
Enkele jaren later ging ook dit historische en markante gebouw tegen de vlakte.
De gemeente was nu voor het grootste gedeelte eigenaar van het voormalige Werkspoor terrein geworden en ging het inrichten als vestigingsplaats voor kleine industrieën.
Maar daarvoor moesten er eerst wegen en riolering aangelegd worden.
De aannemer die dit werk moest uitvoeren kwam nogal eens bij ons in de werkplaats. Aanvankelijk alleen voor informatie, hij kwam bij graafwerkzaamheden vaak leidingen en kabels tegen die niet op zijn tekeningen stonden, gevolgd door beroep te doen op onze afdeling om deze obstakels te controleren en zo nodig af te sluiten.
Dries, onze baas, werkte hieraan mee, wat tot gevolg had dat er na zo,n klus(je) door de aannemer vaak op gebak werd getrakteerd.
Langzaam maar zeker verdwenen de laatste overblijfselen van het Werkspoor terrein.
De stukken rails van de traverse en een enkele nog overgebleven loods waren de laatste zichtbare sporen van het eens zo indrukwekkende bedrijf.
Niet dat er niets bleef staan maar de gebouwen die overbleven waren zo verspreid over het terrein dat een nieuwkomer daar geen verband meer tussenzag.
Behalve de Bronswerk gebouwen bleef bij de vroegere hoofdingang  nog het ontspanningsgebouw en het oude kantoor staan terwijl ook op het terrein de vrij nieuwe afbouwhal van twee verdiepingen in tact bleef. Deze werd door een firma verbouwd tot een sportcentrum en is op dit moment bekend als Kidz City.
De oude verbandkamer werd gesloopt en op de zelfde plek verscheen een medisch centrum.
Ook het vernieuwde gebouw van de Dudok van Heel school bleef staan.

Op 12 augustus 1982 was ik 25 jaar in dienst van  VMF-Stork Werkspoor waar ook Bronswerk een onderdeel van was. Deze gebeurtenis werd in de Kantine  gevierd waarbij behalve mijn gezin en mijn baas ook andere collega,s uit het bedrijf die in 1982 hun jubileum vierden met hun gezinnen aanwezig waren. Achteraf was het voor ons en het bedrijf een extra gedenkwaardige dag. Wat we toen nog niet wisten was dat deze dag zou ingaan als de laatste jubileum viering van Bronswerk Utrecht.
Een jaar later bestond het Bronswerk niet meer in deze vorm en naam en onder de vleugels van de VMF.
Een gebeurtenis die toevalliger wijze met mijn jubileum te maken had vond enige maanden eerder plaats.
Met je 25 jarige jubileum ontving je, behalve een extra netto maandsalaris en een zilveren Bronswerk speld, ook een oorkonde waarop in fraaie gotische letters, omlijst met fijn geschilderde bloemen en de Domtoren, een tekst met o.m. je naam en het aantal dienstjaren vermeld stond.
Dit prachtige kunstwerkje werd vervaardigd in Oosterhout en wel door de zusters Norbertinessen van een klooster in  het Sint Catharinadal. Deze zusters zijn zeer bekend om hun kunstatelier waarin ze zich toeleggen op o.a. kalligrafie, schilderen, leerbewerken en restauratie van antieke boeken.
Het geval deed zich voor dat het oventje in hun atelier stuk was en het verzoek kwam bij onze baas of dat wij een nieuw oventje voor hun konden maken.
Gerard de elektricien en ik zouden zo,n oventje in elkaar zetten. Ik maakte de oven en Gerard zorgde voor de elektriciteit.
Toen het oventje gereed was mochten we het samen naar Oosterhout brengen. In het prachtige en voor bezoekers afgesloten klooster aangekomen werden we gastvrij ontvangen en kregen we een privé rondleiding van moeder overste. Na het instaleren van het oventje en een gezamenlijk ontbijt gingen we met een klein precentje uit het atelier weer richting Utrecht.
Directeur Magendans had op de gezamenlijke jubileum dag de twijfelachtige eer om de jubilarissen toe te spreken en tevens de cadeau,s te overhandigen.
Ruim een halfjaar later stond hij op dezelfde plek de 350 werknemers toe te spreken en moest hij meedelen dat het schip zinkende was.
Van de extra maandsalaris die ik met mijn jubileum ontving ging ik rijlessen nemen, ik had nog steeds geen rijbewijs, waarna ik ruim een half jaar later na het eerste examen mijn rijbewijs in ontvangst kon nemen.
































Het jaar 1983 werd een jaar van vele onderhandelingen tussen de VMF, directie, vakbonden en ondernemingsraad.
Het kon allemaal niet verhinderen dat Bronswerk ophield te bestaan en er een einde kwam aan de aanwezigheid van VMF Stork-Werkspoor op het industrie terrein.
Ik kreeg op het laatste moment, nadat ik mijn ontslagbrief al had gehad en mijn ontslagtermijn al een keer was verlengd, een aanbod om te blijven, in een sterk afgeslankt bedrijf  van zo,n veertig werknemers, wat overgenomen was door Standard Fasel Lentjes uit Duitsland.
Daar begon ik weer een gehele nieuwe loopbaan. Ik was toen 41 jaar.




                                                               einde


Jan van der Maat Vinkeveen
Email: jan@vdmaat.com

Copyright
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze website mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt via internet, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de maker van deze website.